Mavo 2 woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

zinsdelen

woordsoorten

lijdend voorwerp

persoonsvorm

lidwoord

zelfstandig naamwoord

onderwerp

voorzetsel

werkwoord

werkwoordelijk gezegde

Woordsoorten

werkwoord (ww)

lidwoord (lw)

zelfstandig naamwoord (zn)

bijvoeglijk naamwoord (bn)

voorzetsel (vz)

zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt

1. werkwoord
2. lidwoord
3. zelfstandig naamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

de, het, een

1. zelfstandig naamwoord
2. bijvoeglijk naamwoord
3. lidwoord
4. voorzetsel

is een woord voor een mens, dier, plant of ding

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

is vaak een kort woord dat de plaats, de tijd of de oorzaak aangeeft

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

een naam (van een stad, persoon, dier, land, etc.)

1. bijvoeglijk naamwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

De hardloper rent door de plas.

1. rent = lidwoord
2. rent = werkwoord
3. rent = voorzetsel
4. rent = bijvoeglijk naamwoord

Marit en Zoë raften op het wilde water.

1. Zoë = bijvoeglijk naamwoord
2. Zoë = zelfstandig naamwoord
3. Zoë = lidwoord
4. Zoë = werkwoord

Zoë en Marit raften op het wilde water.

1. op = lw
2. op = zn
3. op = vz
4. op = bn

Het zweefvliegtuig vliegt boven Heemskerk.

1. het = lw
2. het = bn
3. het = vz
4. het = zn

Tijdens de feestdagen eet ik veel chocolade.

1. tijdens = lw
2. tijdens = bn
3. tijdens = vz
4. tijdens = zn

Geef een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.