Taalverzorging: Juiste toon en duidelijk formuleren

(in)formeel, toon, duidelijkheid
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

(in)formeel, toon, duidelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen


- Aan het einde van de les weet je het verschil tussen een formele tekst en een informele tekst
- Stijl van je tekst
- De juiste toon bepalen
- Duidelijk formuleren

Slide 2 - Tekstslide

Waar denk je aan bij
een (in)formele tekst?

Slide 3 - Woordweb

Formele teksten
- zakelijk
- klachtenbrief, sollicitatiebrief
- passende aanhef
- passend taalgebruik
- passende woordkeuzes
(jongeren - adolescenten)

Slide 4 - Tekstslide

Informele teksten
- geen zakelijke teksten
- geboortekaartje, trouwkaartje, uitnodiging
- informeel taalgebruik
- makkelijke woorden
(adolescenten - jongeren)

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer formeel of informeel?
- doelgroep > leeftijd, status, relatie
- doel van de tekst > reclame, informatief
- afzender > grootte van organisatie  
- 'de koffieautomaatcheck'

Slide 6 - Tekstslide

Doel van een tekst
1. In­form­er­en: nieuws­bericht of re­port­age, achter­g­r­ond­artikel, bro­chure, voor­licht­ings­folder
2. In­struer­en: re­cept, handleiding, gebruiksaan­wijz­ing
3. Over­tui­gen of be­to­gen: in­gezonden brief, for­umbijdrage op   in­ter­net, re­cen­sie, som­mige columns
4. Over­halen of act­iver­en: re­clame­folder, ad­vertentie, uit­nodi­ging

Slide 7 - Tekstslide

Juiste toon
Wat is mijn belangrijkste tekstdoel?
Informeren - neutrale toon
Overtuigen - persoonlijke toon
Overhalen - enthousiaste toon

Denk aan je doelgroep!
Volwassen zakelijker dan jongeren

Slide 8 - Tekstslide

Duidelijk formuleren:
Een tekst is duidelijk geformuleerd als de ander precies begrijpt wat jij bedoelt. 
  • Kies de juiste woorden: vermijd te lange of moeilijke woorden.
  • Gebruik vaktermen alleen als je voor vakgenoten schrijft.
  • Maak zinnen niet langer dan ongeveer twintig woorden.
  • Formuleer zo veel mogelijk positief: zeg wat wél kan of hoe je het wel aanpakt.
  • Gebruik geen afkortingen.

NuNederlands
Form3

Slide 9 - Tekstslide

Een voorbeeld van een informele tekst is een?
A
sollicitatiebrief
B
uitnodiging
C
klachtenbrief
D
berichtje van jouw broer

Slide 10 - Quizvraag

Welke aanhef gebruik je bij een informele tekst?
A
Geachte
B
Beste
C
Hai
D
Hoi

Slide 11 - Quizvraag

Schrijf de volgende aanhef formeel:
Hoi Jan Dijk,

Slide 12 - Open vraag

'Adolescenten' is een?
A
Informeel woord
B
Formeel woord

Slide 13 - Quizvraag

Schrijf de volgende slotgroet informeel: Groetjes,
Jan

Slide 14 - Open vraag

Bij een formele tekst gebruik je?
A
je
B
u
C
geachte
D
hoi

Slide 15 - Quizvraag

Waar is de meest neutrale toon gebruikt?

De volgende zin is op drie manieren geformuleerd: (te) formeel, neutraal en (te) populair.
A
U mag uw auto hier niet parkeren
B
Uw auto hier parkeren is uit den boze
C
Weg met die auto hier, dat is verboden.

Slide 16 - Quizvraag

Formuleer deze zin positief, dus wat kan wél?

Spreek kinderen nooit op een kinderachtige manier aan.

Slide 17 - Open vraag

Spreek je lezer persoonlijk aan:
Alle deelnemers ontvangen na de finish een medaille en een flesje water.
Na de finish ...

Slide 18 - Open vraag

Lesdoelen

- Aan het einde van de les weet je het verschil tussen een formele tekst en een informele tekst
- Stijl van je tekst
- De juiste toon bepalen
- Duidelijk formuleren

Slide 19 - Tekstslide

Bronnen
NuNederlands
Hoofdstukken:
Lez1
 
Form 3


Slide 20 - Tekstslide