Grammar quiz

Today's planning
  1. Herhaling grammar 
    - present simple vs. present perfect
    - if-sentences
    -  who/ which

  2. Quiz 
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today's planning
  1. Herhaling grammar 
    - present simple vs. present perfect
    - if-sentences
    -  who/ which

  2. Quiz 

Slide 1 - Tekstslide

Past simple
Wat
Past simple
Wanneer
Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd.
Hoe
Met –ed OF een onregelmatige vorm.
Signaalwoorden
Yesterday, last week, last month, two days ago, four days ago, months ago, etc.
Voorbeelden
He walked her home last night.
I talked to him on the phone yesterday.
She tried to close her book but a fly got caught in between the pages.

Slide 2 - Tekstslide

Past simple
Als in het verleden iets gebeurt, gebruik je de past simple 
The past simple eindigt vaak op -ed. 
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I played
You played
He/she/it played
We played
They played
You played
I did not play
You did not play
He/she/it did not play
We did not play
They did not play
You did not play
Did I play?
Did you play?
Did he/she/it play?
Did we play?
Did they play?
Did you play?

Slide 3 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
Hele werkwoord
verleden tijd
voltooid deelwoord
(to) see
saw
saw
(to) have
had
had
(to) sleep
slept
slept
(to) send
sent
sent
(to) break
broke
broken
(to) shake
shook
shaken
(to) take
took
taken

Slide 4 - Tekstslide

Present perfect
Wat geeft het aan?:
  •  Iets is in het verleden begonnen en is nu nog bezig
  •  Iets is in het verleden gebeurd, en is nu nog zichtbaar
  •  Iets uit het verleden is nu nog belangrijk

Hoe maak je de present perfect?
have/has + voltooid deelwoord 

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeelden present perfect
  1. He has broken his leg.

  2. We have seen this movie already.

  3. I have worked here since I graduated school.

  4. Have you seen this place before

Slide 6 - Tekstslide

Maak het rijtje af past simple:
catch
A
catched - catched
B
caught - caught
C
catched - caught

Slide 7 - Quizvraag

Maak het rijtje af past simple: bring
A
bringed - brought
B
brought- brought

Slide 8 - Quizvraag

Maak het rijtje af past simple: draw
A
drawed-drew
B
drawed- drawn
C
drew- drawn

Slide 9 - Quizvraag

Maak het rijtje af past simple: fly
A
flyed- flown
B
flyed- flew
C
flew-flew
D
flew-flown

Slide 10 - Quizvraag

Maak past simple: I (not do) my homework last Sunday.

Slide 11 - Open vraag

Maak past simple: She (give) me a really good idea yesterday.

Slide 12 - Open vraag

Maak present perfect: She (give) me a really good idea.

Slide 13 - Open vraag

Maak present perfect: We (to be) here since coffee time.

Slide 14 - Open vraag

if-sentences
Een if-zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin met if. Met die if-bijzin geef je een voorwaarde aan: 
‘Als je dit doet, dan gebeurt er dat.’ of 

‘Dat gebeurt er, als je dit doet.’ 

Je mag de hoofdzin of de bijzin vooraan zetten: 
dat maakt geen verschil.

Slide 15 - Tekstslide

if-sentences
In de hoofdzin gebruik je will + hele werkwoord en in de bijzin de present simple. Het eerste werkwoord na if is nooit will of would.
Hoofdzin
Bijzin (met present simple)
He will feel better
if he takes his medicine.
Shall we call you
if we see him?
If you study hard,
you will pass your test.
If you help me now,
I will help you later.

Slide 16 - Tekstslide

Who & Which
Who
Gebruik je bij personen.

Voorbeeld: It was Madison who was so nice to me.
Which
Gebruik je bij dingen.

Voorbeeld: She finished the project which she had to do for English.

Slide 17 - Tekstslide

This is the bank, ..... was robbed
A
who
B
which

Slide 18 - Quizvraag

The woman..... was there saw everything
A
who
B
which

Slide 19 - Quizvraag

the manager bought a new computer, ..... was not new at all
A
who
B
which

Slide 20 - Quizvraag

the woman in red, ....... was crying outside, caught a cold
A
who
B
which

Slide 21 - Quizvraag

The English teacher, ...... is clever, has a nice attitude
A
who
B
which

Slide 22 - Quizvraag