1MH - par. 4.2 (2) - Isaak en Ismaël

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
GodsdienstMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Wat wordt bedoeld met 'stamvaders' in de Bijbel?
A
de mannen met wie het Joodse volk is begonnen
B
vaders die bomen kappen
C
de belangrijkste joden
D
zij waren de eerste mensen

Slide 6 - Quizvraag

Met wie begon het Jodendom?
A
Abraham
B
Izak
C
Jakob
D
Jezus

Slide 7 - Quizvraag

Met wie was Abraham getrouwd?
A
Hagar
B
Sara
C
Maria
D
Debora

Slide 8 - Quizvraag

Wat was Abraham van beroep
A
eigenaar van waterputten
B
koning
C
bosbouwer
D
rondtrekkende herder

Slide 9 - Quizvraag

Hoe werd Abraham door God geroepen?
A
door een brandende braamstruik
B
hij hoorde een stem uit de hemel
C
door drie mannen die bij hem op bezoek kwamen

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

Wat zal de Abrahams' grootste droom zijn geweest?

Slide 12 - Open vraag

Wat beloofde God niet aan Abraham?
A
Dat hij gelukkig zou worden
B
Dat hij de stamvader van een groot volk zou worden
C
Dat hij een mooie vrouw zou krijgen
D
Dat Abraham beroemd zou worden

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Wie was de oudste zoon van Abraham?
A
Isaak
B
Ismaël

Slide 17 - Quizvraag

De moeder van Ismaël is :
A
De beste vriendin van Abraham zijn vrouw Sarah
B
De slavin van Abraham
C
De buurvrouw van Abraham en Sarah

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Wat hoort niet bij het eerstgeboorterecht?
A
Een groter deel van de erfenis
B
De baas zijn over je broers en zussen
C
Moeten zorgen voor je familie
D
De lieveling van je vader zijn

Slide 22 - Quizvraag

Gods oplossing: beide zonen zijn belangrijk en worden allebei stamvader.
Van welk volk wordt Ismaël de stamvader?
A
Joden
B
Arabieren
C
Grieken
D
Egyptenaren

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Durf jij je te laten vallen?
A
Ja, natuurlijk!
B
Misschien
C
Ik weet het niet
D
Nee, echt niet

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

2

Slide 29 - Video

Wat heeft Abraham geofferd aan God?
A
Wierook
B
Zijn zoon
C
Een lammetje
D
Niets

Slide 30 - Quizvraag

00:59
Waarom is Abraham verdrietig?
A
Omdat Sara niet mee is
B
Omdat Isaak niet goed luistert naar hem
C
Omdat God gevraagd heeft om Isaak te offeren
D
Omdat hij het gevoel heeft dat God hem in de steek heeft gelaten

Slide 31 - Quizvraag

01:21
Wat denk je dat Abraham bedoelt met 'God zal voor een lam zorgen' ?
A
Dat Isaak het lam is
B
Dat God voor een lammetje zal zorgen om te offeren

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide