Relative Pronouns

 Relative Pronouns
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

 Relative Pronouns

Slide 1 - Tekstslide

Relative Pronouns
'Relative Pronouns' gebruik je als je extra informatie wilt geven over iets of iemand met behulp van een bijzin.

Slide 2 - Tekstslide

Relative Pronouns
'who' --> om te verwijzen naar mensen
'This is my best friend, who lives next door.'


'which' --> om te verwijzen naar dieren of dingen
'This is my bike, which is very old.'

Slide 3 - Tekstslide

Relative Pronouns
'that' --> kan je in plaats van 'who' of 'which' gebruiken, BEHALVE als de bijzin met een komma begint.
(nooit 'that' na een komma)

'That's the friend that lives in Swansea.'
'That's the bike that is for sale.'

Slide 4 - Tekstslide

Relative Pronouns
'whose' --> om aan te geven bij wie of wat iets hoort

'That's the friend, whose bike was stolen.'
'That's the bike, whose wheel disappeared.'

Slide 5 - Tekstslide

I have a friend, ... bag was stolen.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 6 - Quizvraag

This is my brother, ... shares a room with me.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 7 - Quizvraag

That's the coat ... I borrowed.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 8 - Quizvraag

The house, ... roof collapsed, is gone now.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 9 - Quizvraag

Is that the man ... gave you a compliment?
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 10 - Quizvraag