H3 E Grammatik herhaling

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben 
Tegenwoordige - en verleden tijd

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Modale werkwoorden Duits



Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben 
Tegenwoordige - en verleden tijd

Slide 1 - Tekstslide

Lernziele
In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 

Slide 2 - Tekstslide

Verschiedene Arten von Verben
  • zwakke werkwoorden (wohnen-wohnte-gewohnt)
  • sterke werkwoorden (gehen-ging-gegangen) 
  • hulpwerkwoorden (haben, sein, werden)
  • modale (hulp-)werkwoorden 

Slide 3 - Tekstslide

Was ist ein Modalverb?
Een modaal (hulp)werkwoord  (Modalverb)
  • Modale ww geven een noodzakelijkheid, waarschijnlijkheid, mogelijkheid of wenselijkheid aan. 
  • Het zijn hulpwerkwoorden omdat er bijna altijd een ander heel werkwoord (infinitief) in de zin bij staat. 
  • "Er will gehen." Verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Slide 4 - Tekstslide

Heb je dat in het Nederlands ook?
Ja, kijk maar:
'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.
'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.
'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.


Slide 5 - Tekstslide

Modalverben auf Deutsch:
Können
Dürfen
Wollen
Müssen
+
Wissen

Slide 6 - Tekstslide

Betekenis:
  • dürfen   (= mogen)
  • können (= kunnen)
  • müssen (= moeten als noodzaak)
  • wollen  (= willen)
  • wissen (= weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)

Slide 7 - Tekstslide

Modalverben im Präteritum

Slide 8 - Tekstslide

Modalverben im Präteritum (v.t.)
dürfen = durften
können = konnten
müssen = mussten
wollen = wollten
wissen = wussten

Slide 9 - Tekstslide

Die Deklination im Präteritum
ich stam + e
du stam + est
er/sie/es stam + e
wir stam + en
ihr stam + et
sie/Sie stam + en

Slide 10 - Tekstslide

tegenwoordige tijd

können
ich kann
du kannst
er/sie/es kann
wir können
ihr könnt
sie/ Sie können
verleden tijd

konnten
ich konnte
du konntest
er/sie/es konnte
wir konnten
ihr konntet
sie/ Sie konnten

Slide 11 - Tekstslide

Regel 1
De Umlaut valt weg en de stamklinker verandert.
können wordt konnten
müssen wordt mussten
wissen wordt wussten
enz.

Slide 12 - Tekstslide

Regel 2
Er wordt een extra -t bij de stam gevoegd.
können wordt konnten
müssen wordt mussten
enz.

Slide 13 - Tekstslide

TIPPS - Wat helpt bij het leren?
Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden
dürfen - können - müssen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de kat moet weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben.

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
Quizlet H3 Lernübersicht NL-DE: Hoofdstuk 3 (62 termen)
- Lerenmodus
- alle woorden goed bekend

SO woorden H3 
- 21 april

Slide 15 - Tekstslide