Ga alvast zitten en leg je spullen op de hoek van de tafel:
leesboek
agenda
tekstboekje
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom 3J!
Ga alvast zitten en leg je spullen op de hoek van de tafel:
leesboek
agenda
tekstboekje
Slide 1 - Tekstslide
Welkom 3K!
Ga alvast zitten en leg je spullen op de hoek van de tafel:
leesboek
agenda
tekstboekje
Slide 2 - Tekstslide
Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
Slide 3 - Tekstslide
Deze les
Personages, verteller en perspectief
Aan het eind van de les:
weet je welke rol een persoon speelt in een verhaal;
weet je het verschil tussen verschillende vertelperspectieven;
kun je het perspectief benoemen.
Slide 4 - Tekstslide
Huiswerk V3K
Vrijdag 24 februari:
Tekst 'Dolly' + vragen af
Woensdag 15 maart:
Toets
Slide 5 - Tekstslide
Huiswerk V3J
Vrijdag 17 februari:
Tekst 'Dolly' + vragen af
> Toets plannen
Slide 6 - Tekstslide
chronologisch vs. niet-chronologisch
Slide 7 - Woordweb
Tijd
De volgorde waarin de gebeurtenissen verteld worden.
chronologisch: de gebeurtenissen worden verteld in de volgorde waarin ze gebeurd zijn, dus van begin tot eind.
niet-chronologisch: in het verhaal worden sprongen gemaakt naar gebeurtenissen uit verleden of toekomst:
Slide 8 - Tekstslide
terugverwijzing vs. flashback
Slide 9 - Woordweb
Tijd
Chronologisch
terugverwijzing: in het verhaal wordt kort herinnerd aan wat er in het verleden is gebeurd
vooruitwijzing: in het verhaal wordt kort verwezen naar iets wat nog gaat gebeuren
Slide 10 - Tekstslide
Tijd
Niet-chronologisch
flashback: in het verhaal word je meegenomen naar het verleden
flashforward: in het verhaal word je meegenomen naar de toekomst
Slide 11 - Tekstslide
vertraging vs. versnelling
Slide 12 - Woordweb
Tijd
Hoe uitgebreid of beknopt de gebeurtenissen beschreven zijn
vertraging: een gebeurtenis wordt uitgebreid verteld
versnelling: een gebeurtenis wordt kort samengevat
tijdssprong: er worden gebeurtenissen (uren/dagen/jaren) overgeslagen
Slide 13 - Tekstslide
Welke begrippen vallen onder 'ruimte'?
Slide 14 - Woordweb
Ruimte
plaats
voorwerpen
weer en klimaat
tijdstip
Slide 15 - Tekstslide
Ruimte
De ruimte van een verhaal bepaalt de sfeer van het verhaal:
parallel: de ruimte komt overeen met de gebeurtenissen en de gevoelens van de personages
contrast: de ruimte is tegengesteld aan de gebeurtenissen en de gevoelens van de personages
Slide 16 - Tekstslide
Vragen 'Het kistje'
. In welke tijd speelt dit verhaal zich ongeveer af, denk je? Waaruit kun je dat afleiden? Geef een voorbeeld.
Kies drie belangrijke ruimte-elementen in dit verhaal (plaats, voorwerp, tijdstip, etc.) Onderstreep deze in de tekst.
'De Pinksterstraat is een merkwaardige straat. Eén kant is ‘mooi en statig.’ De andere is ‘vuil en verlaten.’ Is deze ruimte parallel of in contrast met de personages en gebeurtenissen in de rest van het verhaal? Leg uit.
Is het verhaal in grote lijnen chronologisch verteld of niet?
Slide 17 - Tekstslide
Vragen 'Het kistje'
5. Welke vooruitwijzing kun je vinden? Zet dit begrip in de kantlijn. 6. Welke flashback kun je vinden? Zet dit begrip in de kantlijn. 7. Wijs zowel een vertraging, een versnelling als een tijdssprong
aan. Zet deze begrippen in de kantlijn.
Slide 18 - Tekstslide
Personages, verteller en perspectief
Slide 19 - Tekstslide
Personages
In een verhaal zitten verschillende personages. Deze kun je onderverdelen in:
hoofdpersonen > de gebeurtenissen in het verhaal draaien om hen
bijpersonen > deze vervullen slechts een rol t.o.v. de hoofdpersoon (bijv. tegenstander/helper)
Slide 20 - Tekstslide
Personages
In een verhaal zitten verschillende personages. Deze kun je onderverdelen in:
hoofdpersonen > de gebeurtenissen in het verhaal draaien om hen
bijpersonen > deze vervullen slechts een rol t.o.v. de hoofdpersoon (bijv. tegenstander/helper)
Een verhaal gaat uiteindelijk altijd over personages en hun relaties.
Slide 21 - Tekstslide
Perspectief
Perspectief: een 'gezichtspunt' van waaruit een verhaal verteld wordt. Er zijn verschillende perspectieven:
ik-verteller
personale verteller
alwetende verteller
Slide 22 - Tekstslide
Perspectief
ik-verteller: de verteller is een 'ik-figuur' die meespeelt in het verhaal. Je leest het verhaal vanuit zijn ogen. Alles is gekleurd door wat de ik-figuur waarneemt, voelt en denkt (subjectief perspectief).
personale verteller: de verteller is onzichtbaar; hij staat buiten het verhaal. Hij vertelt over een 'hij' of 'zij' vanuit wie je het verhaal leest (subjectief perspectief)
Slide 23 - Tekstslide
Perspectief
alwetende verteller: de verteller staat buiten het verhaal, maar geeft er soms wel commentaar op; hij volgt alle personages, hij weet van alle personages wat ze waarnemen, denken, voelen (objectief perspectief).
Slide 24 - Tekstslide
Dolly
Maarten Biesheuvel
Slide 25 - Tekstslide
Vragen
Markeer drie open plekken in het verhaal.
Het verhaal wordt als één grote flashback verteld. Hoe zie je dat?
Beschrijf de ruimte van dit verhaal.
Wie is de hoofdpersoon van dit verhaal? Of evt. meer hoofdpersonen?
Welke perspectief herken je in dit verhaal?
Het perspectief is vrij subjectief. Onderstreep een zin in het verhaal waaruit dat duidelijk blijkt.
Waarom zwijgt het jongetje over Dolly als de oude vrouw langskomt?