H3 Spelling H2 Alle/Allen

Spelling
Wanneer schrijf je alle en wanneer allen?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Spelling
Wanneer schrijf je alle en wanneer allen?

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

De juwelier vertelde dat alle/allen horloges waren gestolen.
A
alle
B
allen

Slide 4 - Quizvraag

Ze hadden beide/beiden last van muggen.
A
beide
B
beiden

Slide 5 - Quizvraag

Sommige / Sommigen mannen worden ooit vader.
A
sommige
B
sommigen

Slide 6 - Quizvraag

Sommige/Sommigen van de bomen zijn al groot.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 7 - Quizvraag

Beide/beiden zochten naar de juiste woorden.
A
beide
B
beiden

Slide 8 - Quizvraag

Mijn liefdesbrieven zijn alle/allen verloren gegaan.
A
alle
B
allen

Slide 9 - Quizvraag

Waarom ze in het ziekenhuis liggen? Alle/allen is iets overkomen.
A
alle
B
allen

Slide 10 - Quizvraag

Hij deed twee pogingen en beide/beiden mislukten.
A
beide
B
beiden

Slide 11 - Quizvraag

De broers maken ruzie, maar beide/beiden hebben schuld.
A
beide
B
beiden

Slide 12 - Quizvraag

Die mensen hebben een goede baan, maar beide / beiden hebben niet gestudeerd.
A
beide
B
beiden

Slide 13 - Quizvraag

Beide/beiden banketbakkers bakken lekkere taarten.
A
beide
B
beiden

Slide 14 - Quizvraag

Er waren honderd deelnemers. Alle/allen finishten binnen de tijd.


A
alle
B
allen

Slide 15 - Quizvraag

(Sommige/sommigen) waren losgebroken uit de stal.

A
sommige
B
sommigen

Slide 16 - Quizvraag

De honden werden alle/allen uitgelaten.
A
alle
B
allen

Slide 17 - Quizvraag

Ik vind van planten leuk dat sommige/ sommigen met de zon meedraaien.
A
sommige
B
sommigen

Slide 18 - Quizvraag

In de pauze dronken sommige/sommigen een kop thee.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 19 - Quizvraag

Alle/allen stonden uren in de rij om een kaartje te bemachtigen.
A
alle
B
allen

Slide 20 - Quizvraag

De meeste/meesten leerlingen zijn vanmiddag thuis, maar sommige/sommigen zijn op school.
A
meeste/sommige
B
meeste/sommigen
C
meesten/sommige
D
meesten/sommigen

Slide 21 - Quizvraag

Ou of au? Schrijf je woorden op de volgende slide

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf hier de 6 woorden van de vorige slide op de juiste manier

Slide 23 - Open vraag

Hint: De regel wordt in deze oefening nogmaals uitgelegd

Slide 24 - Tekstslide

Schrijf hier de 4 antwoorden van de vorige slide op de juiste manier

Slide 25 - Open vraag

Behoefte aan extra oefening?

Zie cambiumned.nl
Ook in je boek staan nog een aantal oefeningen

Slide 26 - Tekstslide