A1 Werkwoorden komen en gaan

Fijn dat je er bent!
Goedemorgen!

Fijn dat je er bent. 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Fijn dat je er bent!
Goedemorgen!

Fijn dat je er bent. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesprogramma vandaag:
1. Terugblik -presentie
2. Boggle > woorden en zinnen maken
3. Werkwoorden komen en gaan
4. Zelfstandig werken Taalcompleet
5. Reflectie
6. Vooruitblik


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. Vorige les:
Zinsvolgorde hoofdzinnen
Hoe maak je een gesloten vraag?
Zelfstandig werken Taalcompleet
Woordenschat dobbelspel


Presentie




Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen: Na deze les ...
  • ken ik meer Nederlandse woorden
  • weet ik hoe ik de werkwoorden komen en gaan gebruik
  • maak ik hoofdzinnen
  • heb ik gepland wat ik thuis ga doen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 Boggle:
  1. Maak zoveel mogelijk woorden
  2. Maak de woorden zo lang mogelijk



Maak een zo lang mogelijke zin met 
de gevonden woorden
timer
3:00

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Werkwoorden komen en gaan
Korte video:

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Video

Deze slide heeft geen instructies

3. Werkwoorden komen en gaan
Hierna:
Meer werkwoorden met komen en gaan >
andere betekenis

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

3. Betekenis:
  1. opkomen
  2. opgaan
  3. aankomen
  4. aangaan

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer ben jij in Nederland ____?
A
aangekomen
B
aankomen
C
aangekomd

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waar wordt het woord
aankomen
goed geschreven?
A
Ik goed aankomen vanmorgen
B
Ik kom op tijd op school aan
C
Mijn zus is slanker geworden, dus veel aangekomen.
D
Het niet komt erop aan.

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

iemand of iets proberen te beschermen
A
opkomen voor
B
opsluiten
C
overwegen
D
overkomen

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De trein komt om 11 uur aan op het station.
Hele werkwoord?
A
omkomen
B
uitkomen
C
aankomen
D
opkomen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Oefenen
Schrijf de zin op 
Vervoeg het werkwoord
timer
6:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp komen en gaan!
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

4 Taalcompleet
Heb je je doel bereikt? (= geplande huiswerk af)
Hoe zorg je ervoor dat je je doel bereikt?
 


Vragen over het huiswerk?
Tijd om zelfstandig te werken tot:          uur

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen: Na deze les ...
  • ken ik meer Nederlandse woorden
  • weet ik hoe ik de werkwoorden komen en gaan gebruik
  • maak ik hoofdzinnen
  • heb ik gepland wat ik thuis ga doen

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5 Reflectie

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Noem 1 nieuw woord óf
Noem 1 ding dat je geleerd hebt vandaag óf
Stel 1 vraag aan de docent

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

6. Sluiting en vooruitblik:
Huiswerk?
Extra uitleg van?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Presentie:
Vergeet niet je handtekening op de lijst te zetten!

Slide 25 - Tekstslide

Op Bord:
  • Programma
  • Wachtwerk
Woordle:
Zoek het juiste woord

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Beter spellen:
Beantwoord 4 vragen op niveau 1 F

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een zin bestaat uit woorden.
Wie / wat   =  onderwerp
werkwoord  =  persoonsvorm
lidwoord = de het een
zelfstandig naamwoord

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie  /  Wat
Wie is een  mens of dier,  bijvoorbeeld: jij, u, hij, papa, mijn broer....
Wat is een ding, bijvoorbeeld: het huis, een trein ....

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Link

Deze slide heeft geen instructies

 Blauwe woorden
5.2-5.6
Werkblad

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 33 - Link

3.13
2. Woordle

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Link

Deze slide heeft geen instructies

2. Woordle
Maak een goede zin met de woorden uit woordle.nl

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies