Grammatica LV

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Janka, Antoine en Anya

timer
1:00

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Tekstslide

Schakel 60
We doen de eerste zinnen even samen! 

Slide 4 - Tekstslide

Wie kent die vreemde jongen?
wwG=
O=
Lv=
timer
1:00

Slide 5 - Open vraag

Laat hem weggaan.
wwG=
O=
Lv=
timer
1:00

Slide 6 - Open vraag

Hij wil het nieuwe gebouw zien.
Benoem de woordsoort van elk woord.
timer
1:30

Slide 7 - Open vraag

Stappen
  • Persoonsvorm
  • Zinsdelen
  • Onderwerp
  • Werkwoordelijk gezegde
  • Lijdend voorwerp 
  • Meewerkend voorwerp


Slide 8 - Tekstslide

Het meewerkend voorwerp 
Geeft aan voor wie iets bestemd is 
1. Noteer het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. 
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
3. Controleer of je aan of voor kunt weglaten of toevoegen. 
Let op: niet elke zin heeft een MV. 

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeldzin
Hij heeft aan Sanne een cadeau gegeven. 
Pv: heeft
WwG: heeft gegeven
Ow: wie/wat heeft gegeven?= hij
Lv: wie/wat heeft hij gegeven?= een cadeau
Mv: aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven?= aan Sanne
Tip!
In deze zin kun je eenvoudig het voorzetsel ‘aan’ weglaten: ‘Hij heeft Sanne een cadeau gegeven.’ Als dat kan, weet je dus al dat je te maken hebt met een meewerkend voorwerp.

Slide 10 - Tekstslide

Welk teken krijgt het MV?
Een dubbele streep onder het zinsdeel!

Slide 11 - Tekstslide

Mijn broer timmert zijn eigen tafel
Ik zag jou.
De zorg biedt nu extra hulp aan ouderen
Heeft hij hun een brief geschreven?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp

Slide 12 - Sleepvraag

Mijn moeder

geeft

mij
een glas ranja
onderwerp
gezegde
meewerkend voorwerp
lijdend
voorwerp

Slide 13 - Sleepvraag

Schakel 61 
De slager gaf aan het verlegen kind een lekker plakje worst. 
  1. Zoek de pv.
  2. Doe de getalsproef: wat is het onderwerp?
  3. Maak er een lijdende zin van. Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag 8-2:
Grammatica: schakel 60 en 61 blz. 47 - 49
Dinsdag 9-2: 
Mini SO: grammatica tot en met het lijdend voorwerp (dus ook ow, pv en wwR)

Slide 15 - Tekstslide