WOORDEN plus OPDRACHTEN - bellen en mailen - rose - dag 1 NT2

Thema 2 Bellen en mailen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Thema 2 Bellen en mailen

Slide 1 - Tekstslide

aardig
  • lief 
  • vriendelijk
  • zin: De leerling is heel aardig.
  • zin: De aardige buurman verhuist morgen naar Amsterdam.

Slide 2 - Tekstslide

de afspraak
  • dat wat je afspreekt
  • waar - wanneer - waarom
  • de afspraak - de afspraken
  • zin: Ik heb een afspraak bij de dokter.
  • zin: Morgen gaat de afspraak niet door. 

Slide 3 - Tekstslide

bellen
  • contact hebben met iemand
  • met een telefoon 
  • ik bel - wij bellen
  • zin: Ik bel met mijn broer.
  • zin: Ik ga de dokter bellen.

Slide 4 - Tekstslide

de brief
  • tekst op papier
  • je stuurt het naar iemand
  • envelop + postzegel
  • de brief - de brieven
  • zin: Ik schrijf een lange brief.
  • zin: Hij krijgt een brief. 

Slide 5 - Tekstslide

de datum
  •  dag
  • maand
  • jaar
  • de datum - de datums
  • zin: Op die datum ben ik vrij.
  • zin: Die datum is pas volgend jaar.

Slide 6 - Tekstslide

krijgen
  • je mag iets hebben
  • gratis
  • ik krijg - wij krijgen
  • zin: Ik krijg een snoepje. 
  • zin: Zij krijgen een mooie pen.

Slide 7 - Tekstslide

Wie vind jij aardig?

Slide 8 - Open vraag

Ik help jou.
Dat is ....................
1
A
nooit
B
beter
C
bellen
D
aardig

Slide 9 - Quizvraag

Ik beloof de docent dat ik op tijd kom.
Dat is een .......................
1
A
dag
B
datum
C
afspraak
D
beter

Slide 10 - Quizvraag

Zij hebben een .....................
1

Slide 11 - Open vraag

Ik mag hier .......................
1

Slide 12 - Open vraag

bellen

Slide 13 - Woordweb

Ik schrijf een ............. aan mijn oma. Zij zal daar heel blij mee zijn.
A
dokter
B
brief
C
liniaal
D
kado

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord zoek ik?
pen, envelop, postzegel, papier
A
het woord
B
het brief
C
de letter
D
de brief

Slide 15 - Quizvraag

Een ander woord voor 'krijgen' is .........
A
hebben
B
geven
C
doen
D
halen

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf alle vervoegingen van het werkwoord 'krijgen'.
ik ........ , jij .........., hij/zij .......... etc.

Slide 17 - Open vraag

Ik ga vandaag naar de gemeente.
Ik heb om 10:00 uur een .......................
1
A
afspraak
B
's avonds
C
gesprek
D
beter

Slide 18 - Quizvraag

De les begint om 8:30.
Als ik om 9:00 uur binnen kom, ben ik te .......................
1
A
fout
B
goed
C
gesprek
D
laat

Slide 19 - Quizvraag

In de ................. eet ik ontbijt.
Dat is ................ voor mijn lichaam.
1
A
morgen, fout
B
avond, goed
C
ochtend, goed
D
morgen, goed

Slide 20 - Quizvraag

De student zit te praten.
Hij ................ niet naar de docent.
1
A
praat
B
luistert
C
luisteren
D
is

Slide 21 - Quizvraag

Ik moet veel lezen, want ik vind Nederlands ................
1
A
vertellen
B
de brief
C
luisteren
D
moeilijk

Slide 22 - Quizvraag

Ik heb mijn huiswerk snel klaar.
Ik vind het een ................ ...............
1
A
makkelijke, opdracht
B
moeilijke, afspraak
C
vervelend, weer
D
moeilijke, opdracht

Slide 23 - Quizvraag

Ik heb mijn huiswerk snel klaar.
Ik vind het een ................ ...............
1
A
makkelijke, opdracht
B
moeilijke, afspraak
C
vervelend, weer
D
moeilijke, opdracht

Slide 24 - Quizvraag

2 studenten hebben ruzie. We weten niet wat de ............. is.
1
A
waarom
B
reden
C
ruzie
D
regel

Slide 25 - Quizvraag