vrijdag 3 november paragraaf 1.4

Lesdoelen
Je kunt uitleggen wat brutowinstmarge is
Je kunt rekenen met de brutowinstmarge
Je kunt de winkelprijs berekenen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lesdoelen
Je kunt uitleggen wat brutowinstmarge is
Je kunt rekenen met de brutowinstmarge
Je kunt de winkelprijs berekenen

Slide 1 - Tekstslide

Afzet
Afzet is het aantal producten dat een bedrijf verkoopt.

Slide 2 - Tekstslide

Omzet
afzet x de verkoopprijs

LET OP: de verkoopprijs is exclusief btw!

Omzet wordt ook wel opbrengst of verkoopwaarde genoemd.

Slide 3 - Tekstslide

Nettowinst berekenen
Omzet ( Aantal verkochte producten x Verkoopprijs)

Inkoopwaarde ( Aantal verkochte producten x Inkoopprijs )

Brutowinst ( Omzet - Inkoopwaarde )

Bedrijfskosten (Loonkosten, onderhoudskosten, schoonmaakkosten, energiekosten, etc, ... )

Nettowinst ( Brutowinst - Bedrijfskosten )

Slide 4 - Tekstslide

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              (verkoopprijs x aantal verkochte producten)
Inkoopwaarde                              (inkoopprijs x aantal verkochte producten)
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst

Slide 5 - Tekstslide

Restwaarde en afschrijving
Bedrijven hebben kapitaalgoederen (kassa's, kledingrekken, etc.). Die spullen gaan een tijd mee, daarna kun je ze vaak nog verkopen, dat is de restwaarde.

Kapitaalgoederen worden steeds minder waard, de waardevermindering noem je afschrijving. De formule voor afschrijving:

aanschafwaarde - restwaarde
-----------------------------------
         aantal gebruiksjaren

Slide 6 - Tekstslide

De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

De omzet is € 25.000, de inkoopwaarde is € 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 8 - Open vraag

Noem een voorbeeld van bedrijfskosten.

Slide 9 - Open vraag

Hoe bereken je de brutowinst?
A
nettowinst - bedrijfskosten
B
omzet - inkoopprijs
C
afzet x prijs
D
bedrijfskosten - inkoopprijs

Slide 10 - Quizvraag

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 11 - Quizvraag

Joyce heeft een lampenwinkel. Haar omzet in november dit jaar is € 22.000. In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000.
Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.

Slide 12 - Quizvraag

Krijn is deze week tevreden over de behaalde brutowinst.
Uit welke twee delen bestaat de brutowinst?
A
inkoopwaarde & omzet
B
nettowinst & bedrijfskosten

Slide 13 - Quizvraag

Brutowinstmarge

Brutowinstmarge = brutowinst : inkoopwaarde x 100
Schrijf dit op

Slide 14 - Tekstslide

Brutowinstmarge

Dit is een percentage die weergeeft hoeveel brutowinst je maakt ten opzichte van de inkoopwaarde

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Rekenen met btw
De verkoopprijs van een jas is € 125.
De btw is 21%.

De consumentenprijs (wat betaal je in de winkel):
€ 125 : 100 x 121

€ 125 : 100 x 21 = € 26,25
€ 125 + € 26,25 = € 151,25

Slide 17 - Tekstslide

Rekenen met btw
De consumentenprijs van een product is € 159,95.
De btw is 21%.

De verkoopprijs:
€ 159,95 : 121 x 100 = € 132,19

Slide 18 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Maken paragraaf 1.4

Slide 19 - Tekstslide

Examenvraag (2p)
De totale omzet van de supermarkten was in de tweede week van het WK voetbal 2018 € 54.000.000. Een stijging van 2,4% vergeleken met dezelfde week in 2017.

Bereken de totale omzet van de supermarkten in dezelfde week in
2013. Schrijf je berekening op.

Slide 20 - Open vraag

Examenvraag (1p)
Volgens een woordvoerder van het MKB was de hogere omzet volledig te danken aan een hogere afzet.
De woordvoerder vervolgt: “Deze hogere afzet bij de supermarkten leidt echter niet direct tot meer werkgelegenheid.”

Verklaar dat deze hogere afzet bij de supermarkten niet direct hoeft te leiden tot meer werkgelegenheid in personen bij de supermarkten.

Slide 21 - Open vraag

Bij iedere € 10 aan boodschappen ontving de klant één spaarzegel. Bij een volle spaarkaart van vijf zegels kon je met bijbetaling van € 9,95 (exclusief bezorgkosten van € 6,10 per bestelling) een juichpak kopen. De actie was een groot succes. De voorraad van 105.000 juichpakken was snel uitverkocht. Veel klanten met een volle spaarkaart hadden pech.

Marieke had twee volle spaarkaarten en bestelde twee juichpakken die ze thuis liet bezorgen.
Bereken het bedrag dat Marieke moest betalen voor de twee pakken. Schrijf je berekening op.

Slide 22 - Open vraag

Welkom
Ga rustig zitten. Pak alvast je boek, pen en rekenmachine.

Je jas is aan de kapstok en je telefoon is uit het zicht.

Slide 23 - Tekstslide

Vandaag
5e uur
- Zelfstandig aan het werk met paragraaf 1.3 (15 minuten)
- Wat heb je tot nu toe allemaal geleerd?

Slide 24 - Tekstslide

vrijdag 3 november paragraaf 1.4

Slide 25 - Tekstslide