Overtuigen van een mening: betoog, ingezonden brief, recensie
Overhalen/activeren iets te doen: advertentie, advies, affiche Instrueren/instructie: gebruiksaanwijzing, spelregels
Slide 12 - Tekstslide
In een inleiding leg je uit waar de tekst over gaat (eventueel met behulp van een anekdote)
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
In het slot geef je extra uitleg.
A
waar
B
niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Een stripverhaal is een voorbeeld van een amuserende tekst
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Een 'ingezonden brief' wil je overtuigen van een mening
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Tekstverbanden
Slide 17 - Tekstslide
Opsommend verband
Een opsommend verband geeft een opsomming aan:
Ik heb 3 t-shirts: een rode, een witte en een blauwe.
Signaalwoorden: om te beginnen, en, ook, verder, tenslotte
Slide 18 - Tekstslide
Tegenstellend verband
Een tegenstellend verband geeft een tegenstelling aan:
dag-nacht, zwart-wit, ik doe het wel-ik doe het niet.
Signaalwoorden: echter, maar, toch
Slide 19 - Tekstslide
'en' is een signaalwoord voor een opsommend verband
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quizvraag
'ook' is een signaalwoord van een tegenstellend verband
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
'maar' is een signaalwoord van een opsommend verband
A
waar
B
niet waar
Slide 22 - Quizvraag
'echter' is een signaalwoord van een tegenstellend verband
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quizvraag
Een tegenstellend verband geeft een tijdsvolgorde aan
A
waar
B
niet waar
Slide 24 - Quizvraag
Chronologisch verband
Een chronologisch verband beschrijft het tijdsverloop:
Eerst gingen we naar het strand, daarna gingen we lunchen.
Signaalwoorden: eerst, daarna, vervolgens, voordat, nadat, nu
Slide 25 - Tekstslide
Oorzaak-gevolg verband
Een oorzaak-gevolg verband geeft een reden die buiten jezelf ligt als oorzaak voor het gevolg: Doordat de brug open was, kwam ik te laat op de training.
Signaalwoorden: daardoor, door, zodat, doordat
Slide 26 - Tekstslide
'Doordat' is een signaalwoord van een oorzaak-gevolg verband.
A
waar
B
niet waar
Slide 27 - Quizvraag
'Vervolgens' is een signaalwoord, horend bij een chronologisch verband
A
waar
B
niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Een chronologisch verband geeft een tijdsvolgorde aan
A
waar
B
niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Redengevend verband
Een redengevend verband geeft de reden aan waarom je iets doet of vindt: Ik blijf lang op, want ik wil de wedstrijd afkijken.
Signaalwoorden: want, omdat, namelijk, immers
Slide 30 - Tekstslide
voorbeeld verband
Een voorbeeld verband geeft een voorbeeld:
Op vakantie gaan we leuke dingen doen, zoals zwemmen, zonnen en lekker uit eten.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zoals, zo
Slide 31 - Tekstslide
'Zo' is een signaalwoord van een redengevend verband
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quizvraag
Een redengevend verband geeft een oorzaak aan
A
waar
B
niet waar
Slide 33 - Quizvraag
'omdat' is een signaalwoord van een redengevend verband
A
waar
B
niet waar
Slide 34 - Quizvraag
Voorwaardelijk verband
Een voorwaardelijk verband geeft een voorwaarde aan, voordat er iets anders kan gebeuren:
Ik zal blij zijn, als de vakantie eindelijk begint.
Signaalwoorden: als ...(dan), wanneer, tenzij
Slide 35 - Tekstslide
Concluderend/samenvattend verband
Een concluderend/samenvattend verband geeft een conclusie of samenvatting aan:
Vorige keer kwam Joni te laat, dus nu vertrekt zij eerder.
Signaalwoorden: dus, daarom, kortom, al met al
Slide 36 - Tekstslide
'al met al' is een signaalwoord van een voorwaardelijk verband
A
waar
B
niet waar
Slide 37 - Quizvraag
'dus' is een signaalwoord van een samenvattend/concluderend verband
A
waar
B
niet waar
Slide 38 - Quizvraag
Een voorwaardelijk verband geeft een conclusie aan
A
waar
B
niet waar
Slide 39 - Quizvraag
Je hebt nu veel geleerd over tekstverbanden en signaalwoorden