Levens- en geloofsovertuiging

• Facilitair Medewerker
• MBO
• Studiejaar 2

Levens- en geloofsovertuigingen

Lesdoelen

• Je kan vertellen welke eet gewoonten er bij welk geloof hoort. 
• Je begrijpt wat de verschillende geloven inhouden. 
• Je kan drie levenovertuigingen benoemen. 
  

Christendom 

• In het christendom mag eigenlijk alles gegeten worden. 
• Vroeger hield men wel op vrijdag visdag. Op die dag werd er geen vlees gegeten. 
•  Op feestdagen worden er wel speciale dingen gegeten. 
• Katholieken kennen ook een vastenperiode. Dit is tussen carnaval en Pasen in. Carnaval is het feest van de vastenavond gevolgd door Aswoensdag. 
• Dit is dan het begin van de vasten die 40 dagen duurt.

Opdracht

• We gaan aan de slag in groepjes, elke groep krijgt een geloof toegewezen. 
• Christendom, Hindoïsme, Jodendom, Islam, Boeddhisme.
• Je werkt met elkaar op een A3 papier, de volgende vragen uit. 
  

Vragen

• Wie is hun god?
• Welk heilig boek past bij het geloof? 
• Welke heilige plekken heeft dit geloof? 
• Welke feestdagen heeft dit geloof? En welke eet gewoontes horen hierbij? 
• Welke 'regels' zijn er in dit geloof? 
• Welke 'regels'qua voeding hanteren ze? 
• Noem een product wat ze wel mogen eten uit de bakkerij en een product die ze niet mogen eten uit de bakkerij. 
  

Vertel wat je ontdekt hebt?

Vertel wat je/jullie ontdekt hebben.. 

Lesdoelen

• Je kan vertellen welke eet gewoonten er bij welk geloof hoort. 
• Je begrijpt wat de verschillende geloven inhouden. 
• Je kan drie levenovertuigingen benoemen. 
  

Welke drie soorten levensovertuigingen hebben wij vandaag behandeld?