1. Markeer per alinea de belangrijkste begrippen, zodat je weet wat de kern is van de betreffende alinea
2. Markeer de eerste en de laatste zin, zodat je de aansluiting op de vorige en volgende alinea kunt vinden
3. Onderstreep signaalwoorden en zoek hierbij de betekenis en functie op, bijvoorbeeld: uitleg, voorbeelden, tegenwerping, inleiding, voortzetting, afsluiting.
4. Maak de combinaties en benoem de verbindungen tussen alinea's.