1HV: D - Grammaire

Aujourd'hui, 
c'est le...
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Aujourd'hui, 
c'est le...

Slide 1 - Tekstslide

Programme d'aujourd'hui
  • Ik heb het werkwoord être/zijn geoefend.
  • Ik kan schrijven over het onderwerp school.
  • Ik ken de woorden die te maken hebben met school en vakken.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 4 - Tekstslide

Les devoirs 1HV
Bron D – Grammaire



- Faire exercice 16b, 17 & 18 (p. 112)
- Apprendre - vocabulaire A & B (p. 130) + phrases C (p. 132)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Les heures
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep NL naar FA.
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 9 - Sleepvraag

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Slide 10 - Tekstslide

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 11 - Sleepvraag

Les verbes réguliers en -ER

Slide 12 - Tekstslide

Sleep de Nederlandse vertaling naar het juiste Franse werkwoord.
regarder
écouter
détester
aimer
een hekel hebben aan
houden van / leuk vinden
kijken
luisteren

Slide 13 - Sleepvraag

Je (trouver)
A
trouve
B
trouves
C
trouvez
D
trouvent

Slide 14 - Quizvraag

vous (donner)
A
donnons
B
donnez
C
donnent
D
donnes

Slide 15 - Quizvraag

Emma (danser)
A
danset
B
danses
C
danse
D
dansez

Slide 16 - Quizvraag

Ils (jouer)
A
jou
B
jouent
C
joues
D
joue

Slide 17 - Quizvraag

Leerdoel
Ik weet hoe het werkwoord être (zijn) gaat en ik kan het toepassen in een zin

Slide 18 - Tekstslide

zijn - être

1e pers. ev   ik ben         - je suis
2e pers. ev   jij bent       - tu es
3e pers. ev   hij/zij/men is - il/elle/on est

Slide 19 - Tekstslide

zijn - être

1e p.mv  wij zijn            - nous sommes
2e p.mv  jullie zijn/u bent - vous êtes
3e p.mv  zij zijn        - ils/elles sont

Slide 20 - Tekstslide

Thomas est grand
La maison est blanche
Mon père est sévère
Thomas & Sam sont grands
Les maisons sont blanches
Mes parents sont sévères
Kijk maar!

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

être
=
 zijn




il/elle/on est
nous sommes
vous êtes
ils/elles sont
tu es
je suis
wij zijn
zij zijn (ml&vr)
ik ben
u bent & jullie zijn
jij bent
hij/zij/men is (wij zijn)

Slide 23 - Sleepvraag

Elle ... une fille.
A
es
B
est

Slide 24 - Quizvraag

Nous ... à l'école.
A
sommes
B
êtes

Slide 25 - Quizvraag

Je ... Pierre.
A
suis
B
sont

Slide 26 - Quizvraag

Maxime et Claire ... des amies.
A
sont
B
est

Slide 27 - Quizvraag

Tu ... mon ami.

Slide 28 - Open vraag

Vous ... français?

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Video

Questions en français!
Je peux aller aux toilettes, s'il vous plaît?
Madame, j'ai une question.
Je ne
comprends pas!
J'ai oublié mes livres.
Je (n')ai (pas) fait mes devoirs.
Je suis malade.
Pourriez-vous expliquer plus? 

Slide 31 - Tekstslide

Patrick is
A
Patrick est
B
Patrick es
C
Patrick sont
D
Patrick sommes

Slide 32 - Quizvraag

Het is
A
ce sont
B
ce êtes
C
ce sommes
D
c'est

Slide 33 - Quizvraag

Patrick en Thomas zijn
A
Patrick et Tomas est
B
Patrick et Tomas êtes
C
Patrick et Tomas sont
D
Patrick et Tomas suis

Slide 34 - Quizvraag

wij zijn
A
nous sommes
B
vous êtes
C
ils sont
D
elle est

Slide 35 - Quizvraag

zij is

Slide 36 - Open vraag

ik ben

Slide 37 - Open vraag

Hoe goed ken je het werkwoord être al?
0100

Slide 38 - Poll