Quiz de révision chap1 (court)

Sleep de getallen naar de juiste plaats op de liniaal.
treize
trois
zéro
six

onze
seize
vingt
1 / 26
volgende
Slide 1: Sleepvraag
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Sleep de getallen naar de juiste plaats op de liniaal.
treize
trois
zéro
six

onze
seize
vingt

Slide 1 - Sleepvraag

huit
douze
quatorze
quatre
un

Slide 2 - Sleepvraag

vingt - six =
A
quatorze
B
treize
C
quinze
D
seize

Slide 3 - Quizvraag

Maak het meervoud: la soeur

Slide 4 - Open vraag

Maak het meervoud: l'ami

Slide 5 - Open vraag

je
tu
elles
nous
il
wij
ik
jij
hij
zij

Slide 6 - Sleepvraag

j'ai
tu as
il/elle a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir' 
ik heb
jij hebt
hij/zij heeft
wij hebben
u heeft, jullie hebben
zij hebben

Slide 7 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Ils ________ (avoir)
A
ai
B
ont
C
avez
D
avons

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
tu ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 9 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Vous ________ (avoir)
A
avez
B
as
C
ont
D
avons

Slide 10 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van avoir in:
Nous ________ (avoir)
A
ai
B
as
C
a
D
avons

Slide 11 - Quizvraag

Nous ... français.
A
parlons
B
parlez
C
parles
D
parlent

Slide 12 - Quizvraag

Les garçons ... le foot.
A
préférez
B
préfère
C
préfèrent
D
préférons

Slide 13 - Quizvraag

Je ... les maths.
A
détestes
B
détestez
C
détestent
D
déteste

Slide 14 - Quizvraag

Luc ... une fête.
A
donnes
B
donne
C
donnent
D
donnons

Slide 15 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
Elle habitent aux Pays-Bas.
A
B

Slide 16 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
Tu chantes une chanson.
A
B

Slide 17 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
J'aime le tennis.
A
B

Slide 18 - Quizvraag

Is het werkwoord goed vervoegd?
Nous parlez néerlandais.
A
B

Slide 19 - Quizvraag

Vous ________ (être)
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 20 - Quizvraag

elle ________ (être)
A
suis
B
est
C
êtes
D
sommes

Slide 21 - Quizvraag

Tu ________ (être)
A
suis
B
es
C
êtes
D
sommes

Slide 22 - Quizvraag

Je ... (être)
A
sont
B
suis
C
est
D
es

Slide 23 - Quizvraag

Marie ________ (être)
A
suis
B
être
C
est
D
es

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van être:
Nous ________ (être)
A
suis
B
sommes
C
avons
D
être

Slide 25 - Quizvraag

Ik ken de werkwoorden: ÊTRE, AVOIR en de werkwoorden op -ER
A
B
C
D

Slide 26 - Quizvraag