Herhaling Elektriciteit 2Havo

Herhaling Elektriciteit
Havo 2 (Nask Overal)
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Elektriciteit
Havo 2 (Nask Overal)

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen:
  • Herhaling elektriciteit
  • Oefentoets maken + Vragen stellen

Slide 2 - Tekstslide

Zet de volgende apparaten, boormachine, Tv, polshorloge en wasdroger, op volgorde:
van laag vermogen naar hoog vermogen.
A
1) Boormachine 2) Tv-toestel 3) Polshorloge 4) Wasdroger
B
1) Wasdroger 2) Polshorloge 3) Boormachine 4) Tv-toestel
C
1) Polshorloge 2) Boormachine 3) Tv-toestel 4) Wasdroger
D
1) Tv-toestel 2) Wasdroger 3) Boormachine 4) Polshorloge

Slide 3 - Quizvraag

Welke uitspraak is NIET waar?
A
Het vermogen van sommige apparaten is heel veranderlijk.
B
Het vermogen geeft aan hoeveel stroomsterkte een apparaat per seconde verbruikt.
C
Hoe groter het vermogen, hoe meer elektrische energie het apparaat per seconde verbruikt.
D
Als je belt is het vermogen groter dan wanneer de telefoon op stand-by staat.

Slide 4 - Quizvraag

Een stofzuiger van 1400 watt, twee lampen van 40 watt en een magnetron van 700 watt worden aangesloten op dezelfde groep.
Hoe groot is de totale vermogen in kW?
A
P = 2180 kW
B
P = 2,140 kW
C
P = 2,180 kW
D
P = 2140 kW

Slide 5 - Quizvraag

Op een lampje staat: 100 mA. Hoeveel ampère is dit?
A
100.000 A
B
100,000 A
C
0,010 A
D
0,100 A

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het symbool voor spanning?
A
P
B
U
C
I
D
t

Slide 7 - Quizvraag

U
I
Serieschakeling
Parallelschakeling
Overal gelijk
Verdeeld zich
Overal gelijk
Verdeeld zich

Slide 8 - Sleepvraag

Wat is de eenheid van vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren

Slide 9 - Quizvraag

Reken om: 2,5 V = ... mV
A
2500 mV
B
250 mV
C
25 mV
D
25000 mV

Slide 10 - Quizvraag

Reken om: 5,2 Watt = ... Joule per seconde
A
5200 J/s
B
5,2 J/s
C
187.200.000 J/s
D
0,00000144 J/s

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de omschrijving van het begrip 'vermogen'?
A
De hoeveelheid stroom dat het apparaat per seconde verbruikt.
B
De hoeveelheid vermogen dat het apparaat per seconde verbruikt
C
De hoeveelheid tijd dat het apparaat per seconde verbruikt.
D
De hoeveelheid elektrische energie dat het apparaat per seconde verbruikt.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de functie van een transformatorhuisje?
A
De kabels worden verdeeld naar alle huizen
B
Electriciteitsnet wordt omgezet naar 230V
C
De spanning wordt omgezet naar meer dan230V

Slide 13 - Quizvraag

Met welke eenheid meten we spanning?
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent de letter P?
A
Spanning
B
Stroomsterkte
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is 1 kilowatuur?
A
De hoeveelheid energie die gebruikt wordt als een apparaat van 2000 W 1,5 uur aan staat.
B
De hoeveelheid energie die gebruikt wordt als een apparaat van 1000 W 1 uur aan staat.
C
De hoeveelheid energie die gebruikt wordt als een apparaat van 1000 W 24 uur aan staat.

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel Watt is 12 kW?
A
12 000 W
B
1200 W
C
120 W
D
0,0012 W

Slide 17 - Quizvraag

Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1.000.000 x 1.5 = 1.500.000 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 18 - Quizvraag

Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.

Slide 19 - Open vraag

een straalkachel van 1250 W staat 4 uur aan. De kachel verbruikt dan ....kWh?
A
5 kWh
B
312,5 kWh
C
5000 kWh
D
3,125 kWh

Slide 20 - Quizvraag

Een straalkachel van 1250 W staat 4 uur aan. Hoeveel energie heeft de kachel verbruikt in kWh?

Slide 21 - Open vraag

Een lamp van 50 W brandt van 18.00 tot 21.30 uur. Bereken het energieverbruik.

A
50 x 3,3 = 165 kWh
B
50 x 3,5 = 175 kWh
C
0,05 x 3,3 = 0,165 kWh
D
0,05 x 3,5 = 0,175 kWh

Slide 22 - Quizvraag

Welke stoffen dragen bij aan het broeikaseffect bij het opwekken van elektriciteit?
A
Water
B
Stoom
C
Koolstofdioxide

Slide 23 - Quizvraag

Welke uitspraak is waar?
A
Een batterij van 6 V levert meer energie dan een batterij van 12 V
B
Een batterij van 6 V levert minder energie dan een batterij van 12 V
C
Een batterij van 6 V levert evenveel energie dan een batterij van 12 V

Slide 24 - Quizvraag

Sleep de teksten die bij een spanningsbron horen naar het woord.
timer
0:30
Spanningsbron
batterij
levert elektriciteit
heeft een plus en minpool
heeft een noord en zuidpool
stopcontact
dynamo
zorgt dat er stroom kan lopen
op de polen van de batterij staat stroom
op de polen van de batterij staat spanning

Slide 25 - Sleepvraag

wat zie je in de afbeelding hiernaast?
A
Een uitnodiging van LIEBHERR
B
Een typeplaatje van een apparaat van LIEBHERR
C
Een rekening van LIEBHERR
D
Een gebruiksaanwijzing van een apparaat van LIEBHERR

Slide 26 - Quizvraag

Een elektromotor werkt op een spanning van 36 V. Er zijn 3 accu's van 12 V gebruikt om de spanning te leveren. Hoe zijn de accu's geschakeld?
A
Serie
B
Parallel
C
Dat is onmogelijk te zeggen
D
Gecombineerde schakeling van serie en parallel.

Slide 27 - Quizvraag

Welke waarde wijst de voltmeter aan?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Aan de slag:
Bestudeer de theorie en/of maak de oefentoets.
Vragen? Steek je vinger op!

Slide 30 - Tekstslide