3 april klas A

3 april klas A
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

3 april klas A

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn de voegwoorden?
Ik ga niet naar school omdat ik me ziek voel.
A
ga, naar
B
omdat, voel
C
niet
D
omdat

Slide 2 - Quizvraag

Mark leert goed voor zijn toets en hij gaat op tijd slapen, want hij wil een mooi cijfer halen.
A
'voor' en 'want' zijn voegwoorden
B
'en' is het voegwoord
C
'want' is het voegwoord
D
'en' en 'want' zijn de voegwoorden

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het synoniem voor 'moment'?
Even wachten, het duurt een 'moment'.
A
pauze
B
tijd
C
ogenblik
D
uur

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het synoniem van 'stuk'?

Mijn telefoon is 'stuk'.
A
Mijn telefoon is heel cool.
B
Mijn telefoon is kapot.
C
Mijn telefoon is uniek.
D
Mijn telefoon is nieuw.

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het synoniem van 'sowieso'.

Wij gaan 'sowieso' naar de Efteling.
A
zeker weten
B
altijd
C
meestal
D
nooit

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn de voorzetsels?
' Zij loopt in de winkel met haar kind en pakt uit haar mandje.'

Slide 7 - Open vraag

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden?
Hij heeft een prachtig huis en een dure auto met leren stoelen.

Slide 8 - Open vraag

Wat is de tegenstelling van
'duur'?

Slide 9 - Open vraag

Wat is de tegenstelling van
'zoet'?

Slide 10 - Open vraag

Wat is de tegenstelling van
'veilig'?

Slide 11 - Open vraag

'Goed' is hetzelfde als 'juist'.


A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quizvraag

'Fout' is hetzelfde als 'onjuist'.
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quizvraag

Een feit kun je controleren en een mening kun je niet controleren.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quizvraag

Volgende weekend is het Pasen.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quizvraag

Volwassenen verstoppen de paaseieren voor de kinderen.
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quizvraag

De kinderen gaat dan de eieren zoeken.
A
Goed
B
Fout

Slide 17 - Quizvraag

De kinderen gaan ook schilderen de eieren.
A
Goed
B
Fout

Slide 18 - Quizvraag

Je hebt twee dagen vrij met Pasen!
A
Goed
B
Fout

Slide 19 - Quizvraag

Einde

Slide 20 - Tekstslide