Schrijf de goede vorm van het werkwoord op.
1. Kijken
Hij ………….naar een slechte serie. Heeft hij weleens in zijn agenda ………….?
2. Gebeuren
Het …………….. vaak dat hij een afspraak vergeet. Ik baal ervan; het is weer niet ……………..
3. Herkennen
Zij ……………. niemand als het donker is. Zij heeft mij niet ……………… toen ze langsliep.
4. Worden
Hij ………… volgende week 16 jaar . Zij is deze week 16 jaar ……………...