H3, woordenschat H2, Stijlfiguren (2)

Welkom H3! 
Boek, schrift en pen? 
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond? 
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom H3! 
Boek, schrift en pen? 
Telefoon in de telefoontas?
Tas op de grond? 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
- Weet je het nog?
- Huiswerk nakijken (opdracht 1 t/m 3) van H2
- Aan de slag met woordenschat!
- Eufemismen opdracht


Slide 2 - Tekstslide

Welk stijlfiguur/beeldspraak hoort bij onderstaande zinnen?
1. De regen kwam met bakken uit de hemel!
2. Aan de Eeuwigelaan in Bergen staan wel een aantal aardige optrekjes. 
3. De wind wuift over mijn gezicht. 
4. Hij is het zwarte schaap van de familie. 
5. De kamer van mijn broer is vaak een zwijnenstal.
6. Mijn overgrootvader is gisternacht ingeslapen. 
7. Mijn buurman is zo gek als een deur!
8. Het weer van afgelopen week was wat minder, nouja, het was slecht zelfs; het was buitengewoon verschrikkelijk!

Slide 3 - Tekstslide

herhaling stijlfiguren (2)
1. Hyperbool -- je overdrijft heel erg. (Ik heb me kapot gelachen)

2. Understatement -- je zwakt iets heel erg af. (Lionel Messi kan wel aardig een balletje trappen). In een understatement zit vaak spot

3. Eufemisme -- je zegt iets minder erg of hard om de pijnlijke situatie te verzachte. (Hij gaat creatief om met de waarheid) je bedoelt eigenlijk: (hij liegt)
In een eufemisme verbloem je iets. 


Slide 4 - Tekstslide

Stijlfiguren (2)
climax - drieslag - eufemisme - herhaling - hyperbool - omgekeerde climax - tegenstelling - understatement 

1. Ik sterf van de honger.
2. Nieuwe partijen: ze komen als een speer, gaan als een raket en vervliegen als het licht.
3. De directeur van Shell verdient wel een leuk salarisje. 
4. De interieurverzorgster heeft boven al gestofzuigd. 
5. Hij wacht al eeuwen op een telefoontje. 
6. Op vrijdagavond hoorde ik gerinkel, de buren kregen ongewenst bezoek!

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 1 (blz. 58)
  • a.  hyperbool
  • b. understatement
  • c. eufemisme
  • d. eufemisme
  • e. understatement
  • f. hyperbool

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 2 (blz. 58)
  1. Hyperbool
  2. Drieslag
  3. Eufemisme
  4. Omgekeerde climax
  5. Tegenstelling
  6. Understatement
  7. Climax
  8. Hyperbool 

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 3 (blz. 59)
  • 1 omslag: verandering
  • 2 masculien: mannelijk
  • 3 fabeltjes: verzinsels
  • 4 überhaupt: helemaal
  • 5 temperen: verminderen
  • 6 verbastering: vervorming
  • 7 deed een beroep op: verzocht, vroeg
  • 8 campagne: publieksactie 
  • 9 zich toe te leggen op: zich bezig te houden met
  • 10 wijdverspreide: veel voorkomende
  • 11 misvattingen: verkeerde ideeën
  • 12 allesbehalve: geenszins; helemaal niet
  • 13 resulteerde in: leidde tot
  • 14 bescheiden: kleine
  • 15 strategie: aanpak
  • 16 potentiële: mogelijke
  • 17 inspeelde op: actief reageerde op 
  • 18 doorbraak: plotselinge vooruitgang
  • 19 verzadigd: totaal gevuld
  • 20 maskeren: verbergen 
  • 21 bekeren tot: overtuigen van
  • 22 inactieven: werklozen 

Slide 8 - Tekstslide

Opdracht 3; vraag 4
Zoek in de tekst naar een hyperbool, eufemisme en understatement. De alinea's waren er al bij gegeven waar de stijlfiguren zouden moeten staan.

- hyperbool (alinea 3): een eeuwigheid
- understatement (alinea 5): een leuke winst
- eufemisme (alinea 8): inactieven






Slide 9 - Tekstslide

Op dit moment heb je de woorden van H1 en H2 in je schrift staan. 
Jullie krijgen binnenkort een toets over de woorden van H1, H2 en H3. 

Om in één keer alle woorden te leren is erg veel. Ik wil jullie daarom stimuleren om per keer een aantal woorden te leren. Begin bijvoorbeeld met 10 woorden en leer er dan steeds 10 bij. 

Leer door de woordjes door flashcards te maken! Je krijgt 10 minuten om te leren en dit doen we in stilte. Je leert het beste door eerst te schrijven. Laten we beginnen met H1! :-)

Daarna gaan we een Quizlet doen (individueel of in Teams). 
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Opdracht 4, 5, 6 en 7 (blz. 60-61)
Hoe? Je mag tijdens het maken overleggen met je buurman/buurvrouw. 
Tijd? Dit is huiswerk voor morgen.
Klaar? Ga de woorden met betekenissen leren. 

Slide 11 - Tekstslide

Stijlfiguren
- Een metafoor: lijkt op een vergelijking maar dan wordt het object niet meer 
genoemd. Je vervangt het object van helemaal door een beeld.

Dus in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
- Zullen wij die olifant eens beklimmen?

Metaforen komen ook vaak voor als spreekwoord.
- Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Hierin is eigenlijk een hele zin overgenomen door een beeld. Het betekent dat je niet mag klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt. 

Slide 12 - Tekstslide

De camping bevond zich aan de voet van de berg.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 13 - Quizvraag

Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 14 - Quizvraag

Onze tuin snakt naar regen.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 15 - Quizvraag

Dat meisje is zo fris als een hoentje
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 16 - Quizvraag

Na het slechte bericht van de dokter stak mijn vader zijn kop in het zand.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 17 - Quizvraag

Die Citroën uit 1980 kwam hoestend en proestend op gang.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 18 - Quizvraag

Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.

A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 19 - Quizvraag

Hij voelt zich als een vis in het water.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking

Slide 20 - Quizvraag

zo sterk als een
zo doof als een
zo blind als een
zo slim als een
zo vrij als een 
beer
vogel
kwartel

Slide 21 - Sleepvraag

Kijk mee in je boek!
  • Op blz. 24 zie je nog een aantal stijlfiguren staan.

Stijlfiguren gebruik je om te benadrukken

- Herhaling (woorden worden herhaald)
- Tegenstelling (er wordt een tegenstelling gegeven)
- Opsomming (er wordt een opsomming gegeven)





Slide 22 - Tekstslide

Kijk mee in je boek!

- Opsomming (er wordt een opsomming gegeven)
  • drieslag --> opsomming van drie woorden en/of zinnen
  • climax --> een steeds sterker wordende reeks
  • omgekeerde climax --> een steeds zwakker wordende reeks







Slide 23 - Tekstslide

Bouwplan
Je gebruikt een bouwplan zodat je een een gestructureerde tekst kan gaan schrijven. Met een plan heb je je doel helderder voor over. + het bouwplan komt terug in de eindopdracht!

In kolom B noteer je de alinea nummers
In kolom C noteer je de deelonderwerpen
in kolom D noteer je in steekwoorden wat je wil gaan schrijven

Bovenaan noteer je het onderwerp, het tekstdoel en de hoofdgedachte

In de tekst gebruik je structurerende woorden/zinnen. Weet je nog wat dit is?

Slide 24 - Tekstslide

Even oefenen... 
a De camping bevond zich aan de voet van de berg.
b Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.
c Onze tuin snakt naar regen.
d Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.
e Na het slechte bericht van de dokter stak mijn vader zijn kop in het zand.
f Die Citroën uit 1980 kwam hoestend en proestend op gang.
g Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.
h Toen de worstelaar ging zitten, kreunde de stoel onder zijn gewicht.
timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Inleiding & slot schrijven
Een inleiding heeft 2 functies/doelen. 
1. De aandacht van de lezer trekken en 
2. Het introduceren van het onderwerp. 

Dit kan je doen op vier verschillende manieren
1. Iets uit de actualiteit noemen
2. Iets uit de geschiedenis noemen
3. Een voorbeeld (anekdote of kort verhaaltje) geven
4. Iets wat voor de lezer van persoonlijk belang is (vragen stellen)

Slide 26 - Tekstslide

Inleiding & slot schrijven
In de jaren 70 was het heel normaal om een pakje sigaretten op tafel te zetten tijdens een verjaardag.

Afgelopen weekend hebben er weer 200 hardlopers deelgenomen aan The Blind Run. 

Heb jij soms ook dat het lijkt alsof er in de verte water op de weg ligt, maar als je dan dichter bij komt, het er niet blijkt te zijn? In dit artikel leggen we uit hoe je hersenen je soms voor de gek houden. 



Slide 27 - Tekstslide

Inleiding & slot schrijven
In de inleiding introduceer je het onderwerp meestal op drie manieren:

  • Je stelt een een hoofdvraag over een verschijnsel
  • Je geeft een probleemstelling aan
  •  Je geeft een standpunt




Slide 28 - Tekstslide

Slot
In het slot geef je 
  1. Antwoord op de hoofdvraag OF
  2. Een oplossing voor het probleem   OF
  3. Een herhaling van je standpunt. 
  4. Deze drie kun je aanvullen met een advies of een verwachting voor de toekomst. In het slot gebruik je vaak signaalwoorden: Kortom, al met al, dus of daarom. 
  5. De laatste zin is vaak extra krachtig. Dit noem je een uitsmijter

Slide 29 - Tekstslide

Slot
Al met al kunnen we stellen dat ook dit jaar The Blind Run een succes was. 

Daarom is het belangrijk dat er meer bekendheid ontstaat over de gevolgen van roken. 

Dus nu weet je hoe het komt dat je soms een fata morgana op het wegdek ziet. 

Slide 30 - Tekstslide

Op de Chromebook werken, stappen:
Log in bij Magister

Ga naar leermiddelen

Klik op Nieuw Nederlands, zorg ervoor dat jij bent ingelogd en HAVO3 volgt. 

Maak hoofdstuk 1, onderdeel lezen! Opdracht 1, startopdracht mag je overslaan 

Slide 31 - Tekstslide

Vaste tekststructuren (blz. 12)
probleem-oplossingsstructuur
1. Inleiding: hierin wordt het probleem genoemd
2. Middenstuk: hierin komen de gevolgen, oorzaken en oplossingen van het probleem naar voren
3. Slot: hierin wordt de beste oplossing vermeld. 


Slide 32 - Tekstslide

Vaste tekststructuren (blz. 12)
1. Uit onderzoek is gebleken dat leerlingen achterstanden hebben op het gebied van Nederlands. 
2. Door deze achterstanden presteren ze ondermaats op hun vervolgopleidingen. Uit het onderzoek is gebleken dat door corona de achterstanden zijn opgelopen. Met behulp van extra bijlessen en meer focus op Nederlands in de vaklessen, hopen de ministers dat de taalvaardigheid zal verbeteren.  
3. Al met al kunnen we zeggen dat Nederlands enorm belangrijk is. Door taalrijk onderwijs aan te bieden, zal het Nederlands van de meeste leerlingen verbeteren. 

Slide 33 - Tekstslide

Aan de slag!

Wat? Maak opdracht 2 af. (blz. 257) 
Hoe? Je mag overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Dit is huiswerk voor maandag
Klaar? Maak opdracht 1 (blz. 12)
timer
10:00

Slide 34 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalworoden (blz. 225)
We kenden al 7 tekstverbanden. In het nieuwe boek, worden de verbanden anders genoemd. 

1. Toelichtend verband (zo, zoals, bijvoorbeeld, als) --> (uitspraak - voorbeeld)
2. Opsommend verband (en, ook, verder, bovendien, daarnaast) (uitspraak - opsomming) 
3. Tegenstellend verband (maar, daarentegen, echter, integendeel) (uitspraak - tegenstelling)

Slide 35 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalworoden (blz. 225)
4. Doel-middelverband (waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van) (middel-doel)
5. Oorzakelijk verband (daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor) (oorzaak-gevolg)


6. Vergelijkend verband (zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met) (uitspraak-vergelijking)
7. Redengevend verband (daarom, want, omdat) (uitspraak-reden)



Slide 36 - Tekstslide

Maar er komen nog een aantal bij...
1. Chronologisch verband (vroeger, later, eerst, vervolgens, daarna, nadat) 

2. Concluderend verband (dus, daarom, dat houdt in, kortom, al met al)

3. Samenvattend verband (kortom, samengevat, met andere woorden) 


Slide 37 - Tekstslide

Tekstverbanden & signaalwoorden
Even oefenen... 

1. Al met al kunnen we zeggen dat de maatregelen van meneer de Vries niet hebben gewerkt. 
2. Ik heb met behulp van studiebegeleiding eindelijk een 7 voor Engels gehaald!
3. Een aantal tekstverbanden kende ik al, maar die laatst drie nog niet. 


Slide 38 - Tekstslide

Aan de slag!

Wat? Maak opdracht 1 en 2 (blz. 255 en 257) 
Hoe? Je mag overleggen met je buurman/buurvrouw
Tijd? Dit is huiswerk voor maandag
Klaar? Laat je gemaakte werk aan mij zien. 

Slide 39 - Tekstslide

Wat weet je van de situatie in Afghanistan?

Slide 40 - Woordweb

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Welke stijlfiguren en vormen van beeldspraak heb je geleerd? Leg ook uit wat ze inhouden.

Slide 43 - Open vraag