Dag 2 - Thema 9 - roze

Nieuwe woorden
Thema 9: Technologie
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 5

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nieuwe woorden
Thema 9: Technologie

Slide 1 - Tekstslide

bijvoorbeeld
  • mogelijkheden / om te kiezen
  • wat bedoel je?
  • zin: Ik ga bijvoorbeeld niet lopen maar fietsen.
  • zin: Noem iets geks, bijvoorbeeld, alle docenten gaan nu naar huis!

Slide 2 - Tekstslide

bijvoorbeeld
  • Je noemt niet alles, maar een of twee.
  • Wat bedoel je?
  • zin: Fruit is bijvoorbeeld een appel of een banaan.
  • zin: Een beroep is bijvoorbeeld dokter of kapper.

Slide 3 - Tekstslide

bijzonder
  • speciaal 
  • zin: Mijn zusje is bijzonder want zij kan heel mooi zingen.
  • zin: Deze ring is heel bijzonder.

Slide 4 - Tekstslide

bouwen
  • van losse spullen iets maken 
  • werkwoord
  • ik bouw- wij bouwen
  • zin: Zij bouwen een groot huis.
  • zin: Ik bouw met lego.

Slide 5 - Tekstslide

diep
  • grote afstand tussen boven en beneden 
  • zin: Ik val in een diep gat.
  • zin: Het zwembad is hier niet diep.
  • zin: Hoe diep is de zee?

Slide 6 - Tekstslide

door
  • van de ene kant naar de andere kant 
  • zin: Hij loopt door de klas.
  • zin: Ik geef het boek door aan mijn buurman.
  • zin: Loop maar door.

Slide 7 - Tekstslide

ermee
  • waarvoor gebruik je het?
  • = daarmee
  • = het 
  • zin: Hoe gaat het ermee?
  • zin: Ik heb een lepel en ik eet ermee.

Slide 8 - Tekstslide

Tafeltennis, volleybal en voetbal speel je met een bal.
Ik ga bijvoorbeeld niet lopen maar fietsen.
Noem iets geks, bijvoorbeeld, alle docenten gaan nu naar huis.
Mijn zusje is bijzonder want zij kan heel mooi zingen.
Deze ring is bijzonder.
Zij bouwen een groot huis.
Ik bouw met lego.
Ik val in een diep gat.
Het zwembad is hier niet diep.
Hoe diep is de zee?

Slide 9 - Tekstslide

Vul in:
.................... is bijvoorbeeld ............of ................

Slide 10 - Open vraag

Wat vind jij bijzonder?

Slide 11 - Open vraag

Wat zijn de goede vormen van het werkwoord : bouwen
A
bouw / bouwd / bouwen
B
bouwt / bouwt / bouwen
C
bouw/ bouwt / bouwt
D
bouw / bouwt / bouwen

Slide 12 - Quizvraag

Welke woorden horen bij 'diep'?
A
zee, zwembad, nadenken
B
zee, gebouw, auto
C
glas, zwembad, stoel
D
van binnen, gum, zee,

Slide 13 - Quizvraag

goed of fout:
1) Ik loop door de school.
2) Zij zit door de stoel.
3) Ga door maar.
4) Zij gaat lang door met oefenen.
A
goed, fout, goed, goed
B
goed, fout, goed, goed
C
goed, fout, fout, fout
D
goed, fout, fout, goed

Slide 14 - Quizvraag

Hoe gaat het ermee?
Wat betekent deze zin?
A
je kijkt naar je huiswerk
B
je hebt nieuwe kleren aan
C
je vraagt je vriend of hij blij is
D
je weet niet hoe laat het is

Slide 15 - Quizvraag

euro
ander geld

Slide 16 - Sleepvraag