Woordsoorten herhaling H1 + 2 nieuw H3

Woordsoorten
Lidwoord tot en met bijvoeglijk naamwoord
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Woordsoorten
Lidwoord tot en met bijvoeglijk naamwoord

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen:
- Ik weet wat een lidwoord, een zelfstandig naamwoord, een werkwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een voorzetsel is.
- Ik kan de genoemde woordsoorten benoemen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Welke lidwoorden kent het Nederlands?

Slide 3 - Open vraag

Het bepaald lidwoord (de/het) verwijst naar een willekeurig zelfstandig naamwoord.
Waar!
Niet waar!
Geen idee...

Slide 4 - Poll

Lidwoord (lw):
- De, het, een
- Bepaalde lidwoorden: de en het
- Onbepaald lidwoord: een

Slide 5 - Tekstslide

Kenmerken zelfstandig naamwoord

Slide 6 - Woordweb

Zelfstandig naamwoord (zn):
- Mensen, dieren, dingen, planten, begrippen
- Je kunt er een lidwoord voor zetten
- Je kunt er een verkleinwoord van maken
- Je kunt het meestal in het meervoud zetten
- Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een werkwoord?

Slide 8 - Open vraag

Werkwoord (ww):
- Doe-woorden, geven een actie aan
- Kan vervoegd worden

Slide 9 - Tekstslide

werkwoord
lidwoord
zelfstandig naamwoord
de
het
schaatsen
uitleggen
China
school
boekje
een
corrigeren

Slide 10 - Sleepvraag

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 11 - Woordweb

Bijvoeglijk naamwoord:
- Afkorting bn
- Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
- Gewone bijvoeglijke naamwoorden en stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden (= materialen)

Voorbeelden: De aardige jongen. De houten stoel. 

Slide 12 - Tekstslide

Kenmerken bijvoeglijk naamwoord:

- Staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord (maar heel soms erachter).
- Heeft een korte en een lange vorm (+e).
- Kent de trappen van vergelijking.
- Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft één vorm (vaak op   -en).

Slide 13 - Tekstslide

Bijvoeglijke naamwoorden van werkwoorden:

Van een voltooid deelwoord of tegenwoordig deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. In dit geval benoem je het dan ook als bijvoeglijk naamwoord.
Voorbeeld:  lachend (tegenwoordig deelwoord) --> de lachende (bn) jongen
gebakken (voltooid deelwoord) --> de gebakken (bn) peren

Slide 14 - Tekstslide

Welke bijvoeglijke naamwoorden staan er in deze zin?: De kleine, rode auto is kapot.

Slide 15 - Open vraag

"Moeilijk" in de zin "De vraag is moeilijk." is een bijvoeglijk naamwoord.
Dat klopt!
Dat is fout!
Geen idee...

Slide 16 - Poll

Wat is een voorzetsel?

Slide 17 - Open vraag

Voorzetsel (vz):
- Woorden die je voor "de kast" en/of "de vakantie" kunt zetten.
- Ze geven de relatie aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin.
Voorbeelden: Tijdens de les verveel ik me soms. Mijn Chromebook zit nog in mijn tas. Heb je een pen voor me? Gedurende de les maak ik vaak aantekeningen.

Slide 18 - Tekstslide

Welke voorzetsels zitten er in deze zin?: Tijdens de les Nederlands val ik vaak op mijn tafel in slaap.

Slide 19 - Open vraag

Aan de slag!:
Maak de oefening. Benoem in de zinnen de lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels.

Slide 20 - Tekstslide

Heb je de leerdoelen gehaald?:
- Je weet wat de kenmerken van lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels zijn.
- Je kunt lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels in een zin benoemen.
Jazeker!
Nee, nog niet.
Geen idee...

Slide 21 - Poll