P3W1+W2 Lessenreeks argumentatie

Nederlands
WELKOM
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
WELKOM

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze week: Argumentatie
Doel
  • Je kent het belang van feit/mening/argument.
  • Je weet wat een argument is.
  • Je weet hoe je een argument bedenkt.
  • Je weet hoe je een argument opbouwt.
  • Je weet wat drogredenaties zijn.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen een feit en een mening?

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen feit en mening?
  • Feit: Waar of niet waar. Het is meetbaar
  • Mening: Je kan er mee eens of oneens zijn
  • Voorbeeld: Melk is wit / Melk is lekker

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feit of mening?
Vlees eten is slecht voor je
A
Feit
B
Mening

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een argument?
  • Dit is een reden waarom iemand iets wel of niet vindt. 
  • Waarom vind je dat...

  • Tegenargument: geeft aan dat een standpunt onjuist is.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld
  • Melk is gezond, omdat er veel voedingsstoffen in zitten die belangrijk zijn voor een mens.
  • Melk is niet gezond, omdat veel mensen er allergisch voor zijn.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Redenering
  • Standpunt en argument vormen samen een REDENERING

  • Drogredenatie?

  • Redeneringen of argumenten die juist lijken, maar dat niet zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bedenk je een argument?
  1. Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  2. Wat zijn de voor- of nadelen?
  3. Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu jullie!
Stelling: DE DIENSTPLICHT MOET IN NEDERLAND OPNIEUW INGEVOERD WORDEN

(De dienstplicht houdt in dat elke Nederlander een tijd verplicht bij het leger moet werken.)

Bedenk 1 voorargument en 1 tegenargument. Bedenk vervolgens hoe je dat tegenargument zou kunnen weerleggen. 
  

Slide 10 - Tekstslide

https://schooldebatteren.nl/app/uploads/2024/06/DEF-Argumentenkaart-AUB-De-dienstplicht-moet-heringevoerd-worden-.pdf
Stelling: DE DIENSTPLICHT MOET IN NEDERLAND OPNIEUW INGEVOERD WORDEN

(De dienstplicht houdt in dat elke Nederlander een tijd verplicht bij het leger moet werken.)

Bedenk 1 voorargument en 1 tegenargument. Bedenk vervolgens hoe je dat tegenargument zou kunnen weerleggen

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn drogredenen?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld drogredenatie
  • Het is goed dat honden aan de lijn moeten lopen, want baby's moeten toch ook in een kinderwagen.
  • Dat meisje heeft weer haar haar hetzelfde, ze zal wel niet creatief zijn. 
  • Iedereen weet toch dat motorrijden levensgevaarlijk is.
  • Wat weet jij nou van gezondheid, je bent zelf veel te dik!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke is de verkeerde vergelijking? En de persoonlijke aanval?
  • Het is goed dat honden aan de lijn moeten lopen, want baby's moeten toch ook in een kinderwagen.
  • Dat meisje heeft weer haar haar hetzelfde, ze zal wel niet creatief zijn. 
  • Iedereen weet toch dat motorrijden levensgevaarlijk is.
  • Wat weet jij nou van gezondheid, je bent zelf veel te dik!

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is het belangrijk?
  • Kwaliteit van argumenten en redeneringen beoordelen, helpt je bij het inschatten wat de waarde van een tekst is
  • Het leert je overtuigend te zijn.
  • Het helpt je goed voor jezelf op te kunnen komen.
  • Het helpt je kritisch na te denken.........

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mobiele telefoons moeten op school verboden worden.
  • Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?

  • Een argument (1) zou dus zijn:
  • Telefoons moeten op school verboden worden, want ze zorgen voor afleiding en dit leidt tot lagere cijfers.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stel jezelf dus de drie vragen:
  1. Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  2. Wat zijn de voor- of nadelen?
  3. Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mobiele telefoons moeten op school verboden worden.
  • Wat zijn de voor- of nadelen?

  • Een argument (2) zou dus zijn: 
  • Mobiele telefoons moeten op school verboden worden, want dan kunnen leerlingen niet stiekem of zonder overleg filmpjes of foto's van elkaar maken die vervolgens online worden gezet.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mobiele telefoons moeten op school verboden worden.
  • Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen 

  • Een argument (3) zou dus zijn: 
  • Mobiele telefoons moeten verboden worden op school, want leraren geven nu voor niets les als de leerlingen steeds op hun mobiele telefoons kijken.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nu in tweetallen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De leeftijd om te mogen werken, moet omlaag naar 12 jaar.
  • Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  • Wat zijn de voor- of nadelen?
  • Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen?

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er moet een Europees vuurwerkverbod komen
  • Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  • Wat zijn de voor- of nadelen?
  • Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ouders moeten zelf de schoolboeken voor hun kinderen betalen.

  1. Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  2. Wat zijn de voor- of nadelen?
  3. Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen?

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugblik vorige les: argumentatie
Doel
  • Je kent het belang van feit/mening/argument.
  • Je weet wat een argument is.
  • Je weet hoe je een argument bedenkt.
  • Je weet hoe je een argument opbouwt.
  • Je weet wat drogredenaties zijn.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag:
Doel
  • Je kunt een argument opbouw vanuit het AUB-model
  • Je kunt zelf argumenten bedenken en uitwerken

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AUB
Waar zou deze afkorting voor staan als je aan argumenteren denkt?

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

AUB
Een argument bouw je op via het AUB-model

A= Argument
U= uitleg
B= (Bij)voorbeeld

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

IEDERE SCHOOL MOET EEN POLITIEAGENT KRIJGEN
  • A= ‘Een agent op school zorgt voor meer veiligheid.’
  • U= Direct ingrijpen, pakkans, situatie loopt niet uit de hand
  • B= ‘Als er op school een telefoon gestolen wordt, kan een agent gelijk uitzoeken wie dit heeft gedaan, geen valse beschuldigingen, minder diefstal.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stellingenspel
  • Je krijgt per tweetal een praktijkcasus te lezen, lees dit goed door
  • Op de posters staan een aantal stellingen
  • In tweetallen schrijf je voor- én tegenargumenten op bij deze stellingen. Probeer dit via het AUB-model te doen.
  • Je plakt de argumenten bij de stellingen op de vellen.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen en feedback
Samen bekijken we de argumenten.

  1. Is het gebaseerd op feit of mening?
  2. Herken je een drogredenatie? (je hoeft het nog niet te kunnen benoemen)
  3. Kan de bedenker van het argument de AUB geven?

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschatlijst
Zoek de betekenissen van de nieuwe woorden op en zet ze in je lijst

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze week: Argumentatie
Doel
  • Je kent het belang van feit/mening/argument.
  • Je weet wat een argument is.
  • Je weet hoe je een argument bedenkt.
  • Je weet hoe je een argument opbouwt.
  • Je weet wat drogredenaties zijn.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drogredenatie
Redeneringen of argumenten die juist lijken, maar dat niet zijn.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeeld drogredenatie
  • Het is goed dat honden aan de lijn moeten lopen, want baby's moeten toch ook in een kinderwagen.
  • Dat meisje heeft weer haar haar hetzelfde, ze zal wel niet creatief zijn. 
  • Iedereen weet toch dat motorrijden levensgevaarlijk is.
  • Wat weet jij nou van gezondheid, je bent zelf veel te dik!

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe bedenk je een argument?
  1. Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  2. Wat zijn de voor- of nadelen?
  3. Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Quiz
Welke drogreden wordt hier gebruikt?

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke drogreden wordt hier gebruikt?

A
circelredenering
B
overhaasde generalisatie
C
verkeerde vergelijking
D
vals dilemma

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke drogreden wordt hier gebruikt?
https://youtu.be/0tCfsiA5u2o?si=dnwmr6TqEkICNyeo

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke drogreden wordt hier gebruikt?

A
persoonlijke aanval
B
overhaasde generalisatie
C
verkeerde vergelijking
D
vals dilemma

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Schuilkelderprobleem
Uitleg opdracht
In drietallen bepaal je welke 6 mensen in de schuilkelder mogen
Bedenk argumenten per gekozen persoon

Denk aan de 3 vragen



Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  1. Over welk probleem gaat de stelling? Is dat een erg probleem?
  2. Wat zijn de voor- of nadelen?
  3. Wie zijn er bij de stelling betrokken en wat voor effect heeft de stelling op die mensen?

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Discussie
We vormen een binnen- en een buitenkring.
1 persoon neemt deel aan de discussie (binnenkring)
De 2 andere personen zitten achter nummer 1.

Tijdens de "break" overlegt nummer 1 met de nummers 2 en 3.
Daarna gaat de discussie verder.

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting argumentatie
Doel
  • Je kent het belang van feit/mening/argument.
  • Je weet wat een argument is.
  • Je weet hoe je een argument bedenkt.
  • Je weet hoe je een argument opbouwt.
  • Je weet wat drogredenaties zijn.

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies