Argumenteren 4 havo pensum 3. Deel 1

Lezen
timer
10:00
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Uitleg standpunt en argument
  • Uitleg argumentatiestructuren
  • Zelfstandig werken aan argumentatie

Doel van de les:
- Je kunt het standpunt herkennen, je kunt de (verschillende soorten) argumenten benoemen die gegeven worden. Je kunt argumentatiestructuren herkennen.

Slide 2 - Tekstslide

ARGUMENTEREN

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

argumenteren 1
Standpunt

  • Een overtuigende tekst (betoog) heeft een standpunt
  • Dit standpunt vind je in de titel of inleiding
  • Signaalwoorden waar je op moet letten zijn: volgens mij, naar mijn mening, daarom, kortom, etc
  • Expliciet standpunt
  1. Het salaris van Mark Rutte is echt te hoog
  • Impliciet standpunt
  1. Is het echt nodig dat Mark Rutte zoveel moet verdienen?

Slide 5 - Tekstslide

argumenteren 1
Argumenten

  • Een argument kan feitelijk zijn (is te controleren)
  1. Het festival viel tegen, om de hoofdact niet op kwam dagen
  • Een argument kan waarderend zijn (waardeoordeel/mening)
  1. Het festival viel tegen, want de hoofdact was niet zo goed
  • argumenten herken je aan signaalwoorden (want, omdat, immers, namelijk, aangezien, etc)
  • argumenten kunnen onderbouwd worden met nieuwe (feitelijke) argumenten. Je noemt dit ook wel een subargument
  • tegenargument ontkracht een standpunt (maar, toch, hoewel, etc)
  • weerlegging ontkracht een argument

Slide 6 - Tekstslide

  • Tussen standpunt en argument kun je 'want' denken
  1. Ik vind dat TikTok verboden moet worden. Je gegevens zijn er echt niet veilig
  • Tussen argument en standpunt kun je 'dus' denken
  1. De nieuwe iPhone heeft nauwelijks voordelen ten opzichte van het vorige model. Ik zou deze telefoon niet kopen.


Slide 7 - Tekstslide

Waarom is het belangrijk dat je signaalwoorden kunt herkennen in argumentatie?
  • Signaalwoorden geven aan of er sprake is van een standpunt, een argument, onderbouwing of tegenargument.
  • Je herkent een standpunt soms aan signaalwoorden als volgens mij, mijns inziens, ik denk dat, dan ook, dus, daarom, kortom, etc.
  • Je herkent een argument soms aan signaalwoorden als want, omdat, immers, namelijk en aangezien.
  • Je herkent een onderbouwing van een argument aan: bijvoorbeeld, dat wil zeggen, denk aan, neem, ter illustratie, zo
  • Je herkent een tegenargument aan: maar, toch, daarentegen, hoewel, aan de andere kant

Slide 8 - Tekstslide

Argumentatiestructuren

Slide 9 - Tekstslide

4 basisstructuren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Nevenschikkende argumentatie (onafhankelijk)
  3. Nevenschikkende argumentatie (afhankelijk)
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 10 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

 HET WAS EEN LEUKE LES 

DE DOCENT WAS IN EEN GOEDE BUI

Slide 11 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie gebruik je meer dan één argument. 
We noemen deze vorm van nevenschikking onafhankelijk, omdat ieder argument los staat van het andere.

Slide 12 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumentatie, kan het ene argument niet zonder het andere argument: ze zijn van elkaar afhankelijk


Jan is ziek. Hij wilde geen avondeten en hij wilde ook niet sporten. 

Slide 13 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument. Dit wordt dan een subargument.

Slide 14 - Tekstslide

combinatie
Je kunt natuurlijk ook een combinatie hebben van nevenschikkende argumentatie (meerdere argumenten), die ondersteund worden (met onderschikkende/ subargumenten).

Slide 15 - Tekstslide