In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Oefenen thema 4, 5 en 6
havo 5
Slide 1 - Tekstslide
1p Waarom is het noodzakelijk dat vanuit de alvleesklier opnieuw amylase wordt toegevoegd aan de 12-vingerige darm
Slide 2 - Open vraag
Lactose noemen we ook wel melksuiker. Mensen met lactose intolerantie eten vaak yoghurt. Waarom geeft dit minder problemen dan melk?
Slide 3 - Open vraag
2p Leg uit waarom yoghurt langer houdbaar is dan melk.
Slide 4 - Open vraag
Slide 5 - Tekstslide
2p Via de poortader gaat bloed van de darmen naar de lever. Noem 2 functies die de lever uitvoert wanneer het bloed uit de poortader in de lever aankomt.
Slide 6 - Open vraag
1p Verklaar waarom het bloed in de poortader zuurstofarm is
Slide 7 - Open vraag
A
Linker kamer
B
Rechter kamer
C
Linker boezem
D
Rechter boezem
Slide 8 - Quizvraag
2p Door welke onderdelen van de bloedsomloop komt een molecuul zuurstof wanneer het op wordt genomen in de longen en verbruikt in de hersenen.
Slide 9 - Open vraag
Voor darmperistaltiek gebruik je de volgende spieren......
A
Alleen de lengtespieren
B
Alleen de buikspieren
C
Zowel de lengte- als de kringspieren
D
Alleen de kringspieren
Slide 10 - Quizvraag
Met mechanische vertering bedoelen we...........
A
vertering door enzymen
B
Vertering door verteringssappen
C
Vertering door bacterien
D
Kauwen van voedsel met je gebit en kneden, mengen van de voedselbrij door de darmperistaltiek
Slide 11 - Quizvraag
Welke bewering over speeksel is waar?
A
Bevat het enzym amylose
B
Heeft een pH lager dan 4
C
is slijmerig waardoor het inslikken van voedsel makkelijker gaat
D
Bevat een enzym dat bestand is tegen maagzuur
Slide 12 - Quizvraag
Via de galbuis wordt gal naar de dikke darm afgevoerd
A
waar
B
niet waar
Slide 13 - Quizvraag
2p Galzouten in gal verdelen grote vetdruppels in kleine vetdruppels, hoe noemen we dit proces? En hoe bevorderd dit proces de vertering van vetten?
Slide 14 - Open vraag
2p Welke enzymen zitten in alvleessap? Gebruik je Binas
Slide 15 - Open vraag
1p Wat is het voordeel van darmplooien, darmvlokken en microvilli?
Slide 16 - Open vraag
1p Welke producten ontstaan er als peptidasen inwerken op polopeptiden?
Slide 17 - Open vraag
Welk enzym wordt geactiveerd in de maag en door wat?
A
Pepsinogeen + pepsine = peptidase
B
Pepsinogeen + HCL = trypsine
C
Pepsinogeen + HCL = peptidase
D
Pepsinogeen + HCL= pepsine
Slide 18 - Quizvraag
Het samentrekken van de boezems wordt aangestuurd door:
A
de hersenstam
B
de sinusknoop
C
de kleine hersenen
D
de AV-knoop
Slide 19 - Quizvraag
Wat stroomt er door de linker kant van je hart?
A
Zuurstofrijk bloed
B
Zuurstofarm bloed
Slide 20 - Quizvraag
Welke kleppen zijn gesloten bij het samentrekken (systole) van de hartkamers?
A
slagaderkleppen
B
hartkleppen
Slide 21 - Quizvraag
1p Wat is de functie van de kleine bloedsomloop?
Slide 22 - Open vraag
Wat is de bovendruk?
A
snelheid/kracht waarmee bloed door slagader gepompt wordt tijdens samentrekken linkerkamer
B
snelheid/kracht waarmee bloed door slagader gepompt wordt tijdens samentrekken rechterkamer
C
snelheid/kracht waarmee bloed door slagader gepompt wordt tijdens ontspannen linkerkamer
D
snelheid/kracht waarmee bloed door slagader gepompt wordt tijdens ontspannen rechterkamer
Slide 23 - Quizvraag
In welk type bloedvat is een grootste schommeling van de bloeddruk?
A
haarvat
B
ader
C
slagader
Slide 24 - Quizvraag
Welk molecuul in een rode bloedcel bindt aan zuurstof?
Slide 25 - Open vraag
Wat is geen kenmerk van een rode bloedcel?
A
hebben geen celkern
B
kunnen door de wand van een bloedvat
C
bevatten hemoglobine
D
bevatten ijzer
Slide 26 - Quizvraag
2p Leg uit wat het hormoon EPO voor invloed heeft op je lichamelijke prestaties.
Slide 27 - Open vraag
Welke moleculen veroorzaken de colloïd osmotische waarde?
A
Zuurstof
B
Koolstofdioxide
C
Glucose
D
Eiwitten
Slide 28 - Quizvraag
Welke overeenkomst hebben lymfevaten en aders?
A
gesloten systeem
B
vervoeren bloed
C
bevatten knopen
D
bevatten kleppen
Slide 29 - Quizvraag
Waar gaat lymfevocht uiteindelijk naartoe?
A
uitgescheiden via de nieren
B
naar de sleutelbeenader
C
dat zweet je uit
Slide 30 - Quizvraag
Welke spieren hebben welke taak?
Inademen
Uitademen
Binnenste tussenribspieren
Buitenste tussenribspieren
Midden-rif
Buikspieren
Nekspieren
Slide 31 - Sleepvraag
Oorzaak
daardoor:
daardoor:
Gevolg
Lucht stroomt naar buiten
Longen worden kleiner
Borstholte wordt kleiner
Middenrif ontspant
Slide 32 - Sleepvraag
Waar zit het ademcentrum in de hersenen en wat is de belangrijkste prikkel voor het ademcentrum?
A
grote hersenen, concentratie O2 in bloed
B
grote hersenen, concentratie CO2 in bloed
C
hersenstam,
concentratie O2 in bloed
D
hersenstam,
concentratie CO2 in bloed
Slide 33 - Quizvraag
Wat doet de lever?
A
De lever slaat glucose op
B
De lever breekt bloedplasma af
C
De lever breekt cholesterol af
D
De lever voorziet de darmen van zuurstof
Slide 34 - Quizvraag
Waar in de nier vindt ultrafiltratie plaats?
A
nierkapsel
B
Urineleider
C
Lis van Henle
D
nierkanaaltje
Slide 35 - Quizvraag
In welk gedeelte van een nefron (niereenheid) wordt ervoor gezorgd dat er zo veel mogelijk water uit de voorurine terug wordt opgenomen in de bloedbaan, zodat er slechts kleine hoeveelheden urine worden geproduceerd?