-Je kent de belangrijke termen uit het hoofdstuk Lezen.
-Je kent de woorden die je voor de toets moet leren uit het hoofdstuk Woordenschat.
-Je bent goed voorbereid op de toets.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Lesopbouw
Eerste blokuur
1. 15 minuten lezen.
2. Voorbereiding op de toets Lezen.
3. Opdracht:
Tweede blokuur
1. Voorbereiding op de toets woordenschat.
2. Opdrachten:
3. Klaar? In stilte boek lezen of huiswerk maken.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
SOMS helpen tussenkopjes je om de deelonderwerpen te vinden.
Slide 9 - Tekstslide
Bijvoorbeeld getallen, hoeveelheden, woorden die schuin gedrukt zijn of woorden die een andere kleur hebben. Deze woorden geven extra informatie.
Slide 10 - Tekstslide
Waar komt de tekst vandaan?
Wat is het doel van de tekst?
Is de tekst betrouwbaar?
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Voorbereiding op de toets Lezen
Een tekst heeft een inleiding, een middenstuk en een slot. Door een tekst duidelijk op te bouwen, zorg je voor structuur in een tekst. Door de structuur is een tekst prettig te lezen.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Inleiding =
Middenstuk =
Slot =
Je maakt kennis met het onderwerp van de tekst. Je aandacht wordt getrokken. Je wordt nieuwsgierig gemaakt, zodat je verder wilt lezen.De hoofdgedachte wordt kenbaar gemaakt.
Je vindt in de inleiding het antwoord op de vraag: Waarover gaat deze tekst?
Het middenstuk is het grootste gedeelte van een tekst. Het heeft als doel om aan de lezer de belangrijkste informatie te gegeven over het onderwerp. Er worden verschillende aspecten (delen) van het onderwerp behandeld. Een deelonderwerp kan een voorbeeld zijn (bijvoorbeeld, zoals, zo) of voor-of nadelen. Het middenstuk bestaat vaak uit meerdere alinea's. De schrijver werkt de hoofdgedachte uit.
Het slot is de laatste alinea. De belangrijkste informatie wordt hier herhaald. De schrijver kan een conclusie trekken, (dus...)een oproep doen (doet u ook mee?), een mening (ik vind...) of een samenvatting geven (kortom...)
Slide 17 - Tekstslide
Deelonderwerpen =
Tussenkopjes =
Hoofdgedachte =
Het middenstuk bestaat vaak (niet altijd) uit meerdere alinea's. In de alinea's worden deelonderwerpen behandeld. Er worden bijvoorbeeld voor-en nadelen besproken, of voorbeelden gegeven.
SOMS helpen tussenkopjes je om de deelonderwerpen te vinden.
De hoofdgedachte geeft in één zin antwoord op de vraag:Wat is het belangrijkste wat er in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
De kortste samenvatting van de tekst.
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Je ziet hiernaast de witregels en tussenkopjes.
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Lesopbouw
Eerste blokuur
1. 15 minuten lezen.
2. Voorbereiding op de toets Lezen.
3. Opdracht:
Tweede blokuur
1. Voorbereiding op de toets woordenschat.
2. Opdrachten:
3. Klaar? In stilte boek lezen of huiswerk maken.
Slide 24 - Tekstslide
Opdracht:
Zoek de juiste inleiding-middendeel en slot bij elkaar.
Inleiding (cijfers)
middenstuk (letters alfabet)
slot (Romeinse cijfers)
Schrijf het zo op: 1-d-v
Slide 25 - Tekstslide
Lesopbouw
Eerste blokuur
1. 15 minuten lezen.
2. Voorbereiding op de toets Lezen.
3. Opdracht:
Tweede blokuur
1. Voorbereiding op de toets woordenschat.
2. Opdrachten:
3. Klaar? In stilte boek lezen of huiswerk maken.
Slide 26 - Tekstslide
Woordenschat
Slide 27 - Tekstslide
Wat is een synoniem?
Wat is een omschrijving?
Scholier
Scholier
Een synoniem is een woord dat ongeveer hetzelfde betekent.
Nauwkeurig de bijzonderheden van iets aangeven; iets nauwkeurig beschrijven.
leerling (synoniem)
Iemand die naar school gaat.(omschrijving)
Slide 28 - Tekstslide
Wat is een voorbeeld?
Wat is een tegenstelling?
Iets duidelijk maken, iets toelichten met een beeld.
Een voorbeeld van een kleur is zwart
wit
rood
Iets wat tegenover elkaar staat.
zwart-wit
donker-licht
Slide 29 - Tekstslide
Bekend woorddeel
Een deel van een woord is bekend. Daardoor kan je toch de betekenis uit het woord halen.
on=niet onhygiënisch
her=opnieuw hergebruik
loos=zonder bewegingloos, dakloos, draadloos
Slide 30 - Tekstslide
Welk spreekwoord kan je uit deze afbeelding halen?
2C 2D
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Na regen komt zonneschijn =
na een periode van tegenslag, komt er een betere tijd
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Spreken is zilver, zwijgen is goud. =
Het is soms goed om ergens niet over te praten.
Omdat je in sommige situaties beter je mond kunt houden, is daar het duurdere metaal goud aan gekoppeld. Het is goed om ergens niet over te praten; het is heel waardevol om iets geheim te kunnen houden.
Slide 35 - Tekstslide
Baat het niet dan schaadt het niet
Misschien helpt datgene wat je doet of gebruikt niet, maar je zult er ook geen nadeel van ondervinden.
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
De daad bij het woord voegen
Iets zeggen en het dan ook onmiddellijk doen.
Slide 38 - Tekstslide
Slide 39 - Tekstslide
Wie het kleine niet eert, is het grote niet weert.
Je moet waardering hebben voor het kleine.
Slide 40 - Tekstslide
Slide 41 - Tekstslide
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel.
Een leugen lijkt soms zijn doel te bereiken, maar komt toch altijd uit.