Stap 1: Noteer alle werkwoorden uit de zin.
Stap 2: Stel het gezegde vast (wg of ng).
wg > hoofdwerkwoord = zww
ng > hoofdwerkwoord = kww
Stap 3: Controleer bij een gezegde met meerdere werkwoorden welk werkwoord de duidelijkste betekenis heeft.
De overige werkwoorden zijn een hww.