Na deze les weet je wat een vergrotingsfactor is en ermee rekenen.
Slide 8 - Tekstslide
KB
Slide 9 - Tekstslide
TL
Slide 10 - Tekstslide
WISKUNDE H6 SCHAAL/VERGROTEN
Maken
KB De opdrachten bij §6.1 Schaal
TL De opdrachten bij §6.1 Vergroten
Slide 11 - Tekstslide
Biologie
Slide 12 - Tekstslide
Thema 4 Bloed §4.1 Bloedsomloop
Maken
BK§4.4 Het hart Alle opdrachten (af)maken.
TL §4.4 Uitscheiding Alle opdrachten (af)maken.
KB: TL:
Joella Renso
Dani Jacco
Luca Vis Jan Douwe
Luca Kastl
Tygo
Bjorn
Jordi
Slide 13 - Tekstslide
NASK
Slide 14 - Tekstslide
NASK Hoofdstuk 8 GELUID
Leerdoel BK
Na deze les kun je uitleggen wat een klankkast is.
Na deze les kun je voorbeelden noemen van snaarinstrumenten.
Na deze les kun je uitleggen met welke snaren je lage en hoge tonen krijgt.
Slide 15 - Tekstslide
Toonhoogte
Er zijn veel verschillende muziekinstrumenten. Bijvoorbeeld een gitaar, een drumstel en een fluit. Sommige instrumenten hebben snaren. Een harp, een contrabas en een piano hebben snaren. Een instrument met snaren noem je een snaarinstrument (afbeelding 1).
Als je de snaren van een snaarinstrument laat trillen, maken ze geluid. De snaren zitten vast aan een klankkast. Daardoor wordt het geluid harder en kun je het goed horen.
Sommige instrumenten hebben heel veel snaren, zoals de piano en de harp. Andere instrumenten hebben weinig snaren, zoals de gitaar en de contrabas.
Niet alle snaren zijn even lang. Bij de harp kun je dat goed zien. De lange snaren maken lage tonen. De korte snaren maken hoge tonen.
Ook zijn niet alle snaren even dik. De dikke snaren maken lage tonen. De dunne snaren maken hoge tonen. Een bas heeft lange, dikke snaren. Daarom maakt een bas alleen lage tonen. De snaren van een viool zijn kort en dun. Dus een viool maakt hoge tonen.
Lange snaren geven lage tonen, korte snaren geven hoge tonen.
In een piano zitten snaren.
Slide 16 - Tekstslide
Een snaarinstrument stemmen
Snaren kun je spannen. Spannen betekent: de snaren strakker aantrekken. Meestal gaat dat met een schroef op het instrument (afbeelding 2). Een strakke snaar geeft een hoge toon. Maak je de snaar losser, dan wordt de toon lager. Op die manier kun je het instrument stemmen (afbeelding 3). De tonen klinken dan weer zuiver.
In afbeelding 3 houdt een gitarist een stemvork op de gitaar. Een stemvork geeft altijd dezelfde toon. De gitarist luistert naar de toon van de stemvork en naar de toon van de gitaar. Op die manier hoort hij of de toon van de gitaar goed is. Als de toon te laag is, moet hij de snaar strakker maken. De toon wordt dan hoger. Als de toon te hoog is, moet hij de snaar losser maken. Bij de goede toon is de snaar precies strak genoeg.
Als je een stemvork gebruikt, moet je heel goed kunnen horen (afbeelding 4). Veel mensen gebruiken daarom liever een digitaal stemapparaat (afbeelding 5). Dat apparaat ‘luistert’ naar de toon. Op het scherm zie je of de toon goed is.
Slide 17 - Tekstslide
NASK Hoofdstuk 8 GELUID
Maken:
BK De opdrachten van §8.3 Muziekinstrumenten afmaken.
TL De opdrachten 1 t/m 10 van §8.2 Toonhoogte en frequentiemaken.