Let op: na de vakantie is je boek uit en je hebt een nieuw boek bij je!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Lezen
timer
10:00
Let op: na de vakantie is je boek uit en je hebt een nieuw boek bij je!
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Terugblik vorige les (huiswerk checken)
Uitleg voornaamwoorden
Aan de slag met opdrachten
Doel van de les: Je leert 4 nieuwe voornaamwoorden bij.
Slide 2 - Tekstslide
Bekijk de zin hieronder. Hoe noem je het schuingedrukte gedeelte?
Tony's Chocolonely, die lekkere chocolade, is echt mijn favoriet.
Slide 3 - Tekstslide
Bekijk de zin hieronder. Hoe noem je het schuingedrukte gedeelte?
Tony's Chocolonely, die lekkere chocolade, is echt mijn favoriet.
Bijstelling
Slide 4 - Tekstslide
We gaan het huiswerk nakijken.
Opdr 2, 4 en 5, blz 106 t/m 108
Slide 5 - Tekstslide
Bekijk de zinnen van opdr 6a, blz 108. Betekent het woord WAT in beide zinnen hetzelfde? Leg uit.
Slide 6 - Open vraag
Bekijk de zinnen van opdr 6b, blz 109. Betekent het woord DAT in beide zinnen hetzelfde? Leg uit.
Slide 7 - Open vraag
Je leert deze les de volgende voornaamwoorden:
- Vragend voornaamwoord
- Aanwijzend voornaamwoord
- Betrekkelijk voornaamwoord
- Onbepaald voornaamwoord
Slide 8 - Tekstslide
Vragend voornaamwoord
Wie, wat, welke en wat voor (een) zijn vragende voornaamwoorden.
Wat ligt daar op die tafel?
Slide 9 - Tekstslide
Aanwijzende voornaamwoorden (aanw.vnw.)
Zoals het woord al zegt, wijst het aanwijzend voornaamwoord iets of iemand aan. De meest gebruikte aanwijzende voornaamwoorden zijn:
deze, die, dit en dat
Voorbeeld: Zie je dat vogeltje?
Slide 10 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
De belangrijkste betrekkelijke voornaamw. zijn: die en dat.
Voorbeelden:
Het meisje dat daar zit is aardig.
De hond die ligt te slapen is lief.
Let op: dat verwijst naar een het-woord, die naar een de-woord!
Slide 11 - Tekstslide
Betrekkelijk voornaamwoord
Wat mag je alleen in de volgende situaties gebruiken:
Als je verwijst naar iets in de overtreffende trap. Nederlands is het leukste wat er is.
Als je verwijst naar iets vaags. Dat is echt iets wat mij interesseert.
Als je verwijst naar een hele zin. De kinderen keken een programma wat ik goed vind. Vergelijk dat maar eens met de volgende zin: De kinderen keken een programma dat ik goed vind.
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn.
Slide 13 - Tekstslide
Wat is 'iets' in deze zin? Wil je iets voor me doen?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord
Slide 14 - Quizvraag
Wat is 'welke' in deze zin? Welke vakken kies jij volgend jaar?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord
Slide 15 - Quizvraag
Wat is 'dat' in deze zin? Ik vind dat echt een goede grap!
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord
Slide 16 - Quizvraag
Wat is 'wat' in deze zin? Dit is alles wat ik vinden kon.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord
Slide 17 - Quizvraag
Wat is 'die' in deze zin? De leerling die te laat is, moet een briefje halen.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord
Slide 18 - Quizvraag
Wat is 'wat' in deze zin? Ik wil je graag wat geven.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Vragend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord
Slide 19 - Quizvraag
Huiswerk: opdr 6, 7 en 8, blz 109 t/m 111.
Klaar?
Maak via Op Niveau Online de zelftoets bij dit hoofdstuk. Ga daarvoor naar SOM --> leermiddelen --> Op Niveau Online --> 4 Taalverzorging 2 --> Opdrachten --> Zelftoets.