Week 11 Hart en Bloedsomloop. Aders naamgeving & Ziektes

Grote en kleine bloedsomloop

Klein: Hart -> Long ->Hart

Grote: Hart -> Lichaam -> Hart
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijs

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Grote en kleine bloedsomloop

Klein: Hart -> Long ->Hart

Grote: Hart -> Lichaam -> Hart

Slide 1 - Tekstslide

kleine bloedsomloop
de rechterhelft van het hart pompt het bloed naar de longen.
 vanaf de longen gaat het bloed weer naar het hart en komt in de linkerhelft terecht

doel: zuurstof ophalen bij de longen en koolstofdioxide afgeven

kleine bloedsomloop: rechterhelft hart-longen-linkerhelft hart

Slide 2 - Tekstslide

grote bloedsomloop
de linkerhelft van het hart pompt het bloed naar het hele lichaam. vanuit het lichaam komt het bloed weer in de rechterhelft van het hart.

doel: zuurstof afgeven aan de cellen van het lichaam en koolstofdioxide opnemen.

grote bloedsomloop: linkerhelft hart-cellen in het lichaam-rechterhelft hart

Slide 3 - Tekstslide

Boezems en kamers 
Bloed komt bij boezems het hart binnen. 
De kamers pompen het bloed naar de grote en kleine bloedsomloop
Boezems pompen het bloed naar de kamers

Slide 4 - Tekstslide

Zuurstof opnemen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht is een functie van:
A
De grote bloedsomloop
B
De kleine bloedsomloop
C
Het hart
D
De grote- en de kleine bloedsomloop

Slide 5 - Quizvraag

Welke kant van het hart en de bloedsomloop is zuurstofrijk?
A
rechterkant
B
linkerkant
C
allebei de kanten
D

Slide 6 - Quizvraag

De functie van de grote bloedsomloop is zuurstof opnemen in het bloed en koolstofdioxide afgeven aan de lucht.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

CO2 opnemen in het bloed en zuurstof afgeven aan organen in het lichaam is een functie van:
Laatste!
A
Aders
B
Slagaders
C
Haarvaten

Slide 8 - Quizvraag

Het verschil tussen de 3 soorten bloedvaten 

Slagaders: Van het hart af (veel druk, zuurstof rijk)

Aders: Naar het hart toe(zuurstof arm?) 

Haarvaten: Door de organen (geeft O2 en neem CO2) 
Naamgeving
Als dit de niet is dan heet het ader die aan verbonden zijn:
Nierslagader
Nierader

Als het een oog was ipv. nier:
Oogslagader
Oogader

Slide 9 - Tekstslide

Alles 1 slagader is zuurstof arm!

Slide 10 - Tekstslide


A
1.slagader 2.haarvat 3.ader
B
1.aorta 2.haarvat 3. ader
C
1.ader 2.haarvat 3.slagader
D
1.ader 2.haarvat 3. ader

Slide 11 - Quizvraag

Het hart pompt zuurstofrijk bloed in de:
A
Longslagader
B
Longader
C
Aorta
D
Holle ader

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

UITSCHEIDING
UITSCHEIDING
Funcitie Nier.
  1. Uitscheiding afvalstoffen
  2. Uitscheiding water
  3. Recycle water ( houd watergehaalte in balans)

Nierschors en merg
Zijn de filters. Ze verzamelen:
  • afvalstoffen
  • water
  • zouten
  • vitaminen
Ze verzamelen geen witte en rode bloedcellen

Als zonodig wordt water teruggestroomd naar het bloed.
funcite nierbekken
Zorgt voor verzamelen van Urine.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Opdrachten om zelfstandig te werken
  • Op tafel vind je opdrachten staan. Je kiest zelf 1 uit om uit te werken. Je probeert 6         te verdienen
  • Je werkt zelfstandig!
  • Je kan internet/mijn presentatie/portal gebruiken als hulpmiddel.
  • Tot de LA voorbij is.
  • Klaar? Nakijken!(ik heb nakijk model)
  • Af? verdien je sterretje! VOLGENDE OPDRACHT.

Slide 18 - Tekstslide

Dankzij halvemaanvormige kleppen, stroomt bloed niet terug in de:
A
Boezems
B
Kamers

Slide 19 - Quizvraag

Dankzij hartkleppen stroomt bloed niet terug in de:
A
Boezems
B
Kamers

Slide 20 - Quizvraag

Het hart krijgt zelf zuurstofrijkbloed dankzij de:
A
Longader
B
Kransslagader
C
Kransader
D
Aorta

Slide 21 - Quizvraag

Welke uitspraak is juist?
A
A heeft de laagste bloeddruk
B
B heeft de laagste bloeddruk
C
C heeft de laagste bloeddruk
D
B heeft de hoogste bloeddruk

Slide 22 - Quizvraag

Een slagaderlijke bloeding is gevaarlijker dan een aderlijke bloeding.
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag