5V 11 oct décrire un objet

Lundi 11 octobre
Objectif d'apprentissage de cette semaine: 
D-toets hst 1 t/m 5
Luisteropdracht C 
Décrire un objet
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lundi 11 octobre
Objectif d'apprentissage de cette semaine: 
D-toets hst 1 t/m 5
Luisteropdracht C 
Décrire un objet

Slide 1 - Tekstslide

D-toets 
Maak de D-toets en beoordeel vervolgens hoe ver je bent met het leerwerk en wat je nog extra moet oefenen.

Slide 2 - Tekstslide

Ecouter C p. 30
Regardez les mots de l'exercice 29. 
Relis les mots à leur définition.
Kijk vervolgens naar de zinnen bij 30a om te kijken of je begrijpt wat er staat.

Slide 3 - Tekstslide

Discussion entre Lucas et Océane.


Exercice 30
Ecoutez et répondez les questions suivantes. 

Slide 4 - Tekstslide

Mercredi 13 octobre
Objectif d'apprentissage: Décrire un objet

Slide 5 - Tekstslide

D-toets
Vul de juiste antwoorden in. Maak gebruik van het boek  examenidioom.
Let er op om de juiste vorm in te vullen.
Het moet in de zin passen.

Slide 6 - Tekstslide

Parler B / Décrire un objet
Travaillez à deux où trois.
Notez un maximum de mots par rapport aux catégories suivantes:
1) Les formes
2) les matières
Vous avez 5 minutes 

Slide 7 - Tekstslide

Comparez
Comparez vos réponses avec celles de vos voisins et rajoutez les mots que vous n'avez pas trouvé.

Slide 8 - Tekstslide

Décrire un objet p. 26
C'est un objet ( forme)
Cet objet est en /C'est en ( matériel)
Je l'utilise quand/ pour ( moment d'utilisation)
C'est un objet qui permet de/ qui sert à (fonction)
C'est un objet que (qui ) utilise.
Cet objet se trouve dans ( lieu) 

Slide 9 - Tekstslide

Mes objets essentiels
Decrivez les objets essentiels sur la feuille. 
Travaillez en groupe de 4

Slide 10 - Tekstslide

Que/qui suis-je?
Werk met zijn 4.
Een persoon pakt een post-it. 
Noteer hierop een woord in het Frans van een persoon of voorwerp.
Plak het op het voorhoofd van een groepsgenoot.
Degene met de post-it op zijn hoofd stelt vragen om te raden wat of wie hij is.
De anderen geven antwoord met oui/ non 

Slide 11 - Tekstslide