Werkwoorden geven aan wat er gebeurt. Ze geven aan wat iemand, een dier
of ding doet.
Werkwoorden staan in een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld:
ik doe – tegenwoordige tijd: het gebeurt nu
ik deed – verleden tijd: het gebeurde een tijdje geleden
ik heb gedaan – voltooide tijd: het is gebeurd.
Kies in welke tijd de volgende werkwoorden staan: