Start!weekkrant week 50

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & MaatschappijPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Als je de kop leest, weet je al een beetje waar het artikel over gaat. Je noemt dit voorspellen. Door eerst te voorspellen, gaat daarna het lezen makkelijker.


Kijk op de volgende dia naar de kop en de afbeelding.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Wat vertellen de kop en de foto je?

Slide 4 - Open vraag

Slide 5 - Tekstslide

Wat weet jij nog meer over Max Verstappen? Lees het artikel nog niet.

Slide 6 - Open vraag

Wat weet je over de race?

Slide 7 - Open vraag

Je hebt al voorspeld waar het artikel over gaat. Nu ga je kijken of het klopt.
Lees het artikel rustig door. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Het artikel bestaat uit vijf alinea’s. Bij de eerste alinea hoort geen kopje. Zie het voorbeeld hieronder:

Alinea 1
Kopje: --
Gaat over: Max Verstappen is de eerste Nederlandse wereldkampioen Formule 1.  

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf nu hieronder wat het kopje van alinea 2 is en waar die over gaat.

Slide 11 - Open vraag

Schrijf hieronder wat het kopje van alinea 3 is en waar die over gaat.

Slide 12 - Open vraag

Schrijf hieronder wat het kopje van alinea 4 is en waar die over gaat.

Slide 13 - Open vraag

Schrijf hieronder wat het kopje van alinea 5 is en waar die over gaat.

Slide 14 - Open vraag

Je hebt eerst zelf bedacht waar het artikel over gaat. Vond je het makkelijker om het artikel daarna te lezen? Leg je antwoord uit.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Video

Groepsgesprek. Kijk eerst naar video over Max Verstappen. Bijna zijn hele leven wil hij racen. Heb jij zelf zo’n passie of grote droom? Of ken jij iemand die alles doet om een doel te bereiken?

Slide 17 - Open vraag

Werkwoorden geven aan wat er gebeurt. Ze geven aan wat iemand, een dier
           of ding doet.
Werkwoorden staan in een bepaalde tijd. Bijvoorbeeld:
ik doe – tegenwoordige tijd: het gebeurt nu
ik deed – verleden tijd: het gebeurde een tijdje geleden
ik heb gedaan – voltooide tijd: het is gebeurd.

Kies in welke tijd de volgende werkwoorden staan:


Slide 18 - Tekstslide

is gelukt
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 19 - Quizvraag

hadden
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 20 - Quizvraag

begon
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 21 - Quizvraag

verdient
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 22 - Quizvraag

vierden (feest)
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
voltooide tijd

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Waar ligt Kentucky?
A
in het westen van Amerika
B
in het oosten van Amerika
C
in het westen van Australië

Slide 25 - Quizvraag

Wat is een tornado?
A
een storm met onweer
B
een krachtige wervelwind
C
een stevige storm

Slide 26 - Quizvraag

Hoeveel mensen zijn doodgegaan?
A
20
B
55
C
70

Slide 27 - Quizvraag

Wie helpen de inwoners van het gebied?
A
het leger
B
reddingswerkers
C
mensen uit de buurt

Slide 28 - Quizvraag

De tornado’s zijn de ergste in de geschiedenis van Kentucky.
          ‘Ergste’ komt van ‘erg’: erg – erger –ergst. Vul in:

Slide 29 - Tekstslide

De tornado’s zijn de ergste in de geschiedenis van Kentucky.
‘Ergste’ komt van ‘erg’: erg – erger –ergst.
Doe dit ook voor
'Groot'

Slide 30 - Open vraag

En nu ook voor
'krachtig'

Slide 31 - Open vraag

Slide 32 - Tekstslide

Dit artikel gaat over de coronaregels die blijven of erbij komen.
Welke regels blijven? Noem twee voorbeelden.

Slide 33 - Open vraag

Welke regels komen erbij, denk je?

Slide 34 - Open vraag

Hoe ga jij kerst en/of Oud en Nieuw vieren?

Slide 35 - Open vraag

Slide 36 - Tekstslide