6.2 Het gaat om de winst!

6 Productie en markt
6.2 Het gaat om de winst
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

6 Productie en markt
6.2 Het gaat om de winst

Slide 1 - Tekstslide

6.2 Het gaat om de winst
  • Ik kan uitleggen wat de brutowinstopslag is.
  • Ik kan met behulp van de inkoopprijs en de brutowinstopslag de verkoopprijs berekenen.
  • Ik kan met behulp van de afzet en de verkoopprijs de omzet berekenen.

Begrippen: inkoopprijs, brutowinstopslag, verkoopprijs, afzet en omzet 

Slide 2 - Tekstslide

MOET JE WETEN! 1/2
Consumentenprijs                          121%
- BTW                                                      21%
-------------------------
Verkoopprijs                                      100%


Slide 3 - Tekstslide

MOET JE WETEN! 2/2
Consumentenomzet
- BTW
---------------------------
Omzet
- Inkoopwaarde
---------------------------
Brutowinst
- Bedrijfskosten
---------------------------
Nettowinst/nettoverlies

Slide 4 - Tekstslide

De kassabon ontleedt
Verkoopprijs
De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW waaraan een product wordt verkocht. 

    De verkoopprijs is voor de winkelier!

      Slide 5 - Tekstslide

      De kassabon ontleedt
      BTW
      Bij elke aankoop die een consument doet, moet hij belasting betalen. Dit noemen we de BTW.

      • levensmiddelen: 9%
      • luxegoederen: 21%

      De BTW is voor de Belastingdienst!
      • Winkel ontvangt de BTW van consument.
      • Winkel stort BTW door naar Belastingdienst.

      Slide 6 - Tekstslide

      De kassabon ontleedt
      Consumentenprjs
      De consumentenprijs is de prijs die een consument betaalt in de winkel. 

      De consumentenprijs bestaat uit 2 delen:
      • verkoopprijs
      • 9 of 21% BTW

      De consumentenprijs is dus inclusief btw.

      Slide 7 - Tekstslide

      Reken uit!
      Een fiets kost € 1.210,- inclusief 21% btw.
      Hoeveel euro kost de fiets exclusief btw?

      Slide 8 - Tekstslide

      6.2 Het gaat om de winst
      Inkoopprijs
      Een winkelier koopt zijn producten in bij een groothandel.

      Een winkelier moet ervoor zorgen dat die de inkoopprijs zeker terugverdient.

      Slide 9 - Tekstslide

      inkoopprijs  € 0,80
      verkoopprijs
      € 1,20
      brutowinstopslag
      + € 0,40

      Slide 10 - Tekstslide

      6.2 Het gaat om de winst
      Brutowinstopslag
      verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag 

      • De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW .
      • Brutowinstopslag: het bedrag dat bij de inkoopprijs wordt opgeteld om de verkoopprijs te
          berekenen. Een deel daarvan gaat op aan bedrijfskosten, een ander deel is winst.

      Slide 11 - Tekstslide

      De brutowinstopslag is 25% VAN DE inkoopprijs. Hoeveel % is de inkoopprijs?
      A
      100%
      B
      125%
      C
      75%

      Slide 12 - Quizvraag

      De verkoopprijs is...
      A
      de prijs exclusief btw
      B
      de prijs inclusief btw

      Slide 13 - Quizvraag

      6.2 Het gaat om de winst
      Omzet
      • De afzet is het aantal producten dat je verkoopt.
      • De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW.
      • De omzet is de verkoopopbrengst exclusief BTW.

      afzet x verkoopprijs = omzet

      2000 hamburgers x € 5,00 per hamburger = € 10.000 opbrengst

      Slide 14 - Tekstslide

      Ron verkoopt 300 ijsjes op het strand van Groede aan € 1,50 per stuk. Zelf kocht hij de ijsjes in aan € 0,50 per stuk.

      Bereken zijn omzet.

      Slide 15 - Open vraag

      6.2 Het gaat om de winst
      Brutowinst
      • De inkoopwaarde is de inkoopprijs van de verkochte producten.
      • De brutowinst  is de toegevoegde waarde van alle verkochte producten samen.

      omzet - inkoopwaarde = brutowinst

      bv. inkoopprijs hamburger is € 1,60 en verkoopprijs hamburger is € 5,00:
      € 10.000 opbrengst -  € 3.200 inkoopprijs = € 6.800 brutowinst

      Slide 16 - Tekstslide

      De omzet is € 25.000 en de inkoopwaarde is
      € 12.500. Hoeveel is de brutowinst? De bedrijfskosten bedragen € 15.000,-

      Slide 17 - Open vraag

      6.2 Het gaat om de winst
      Nettowinst
      • Bedrijfskosten zijn de kosten die een producent maakt om te kunnen produceren/verkopen.
      • De nettowinst  is het bedrag dat overblijft na aftrek van alle kosten.

      brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

      bv. gas, elektricitiet, huur en loon bedragen € 5.000
      € 6.800 brutowinst - € 5.000 bedrijfskosten = € 1.800 nettowinst

      Slide 18 - Tekstslide

      De omzet van de kledingwinkel van Joost is
      € 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De nettowinst is:
      A
      € 20.000
      B
      € 12.500
      C
      € 2.500
      D
      € 75.000

      Slide 19 - Quizvraag

      6.2 Het gaat om de winst
      • Ik kan uitleggen wat de brutowinstopslag is.
      • Ik kan met behulp van de inkoopprijs en de brutowinstopslag de verkoopprijs berekenen.
      • Ik kan met behulp van de afzet en de verkoopprijs de omzet berekenen.

      Begrippen: inkoopprijs, brutowinstopslag, verkoopprijs, afzet en omzet 

      Slide 20 - Tekstslide

      Aan de 
      Opdracht 2 tot en met 11!
      Bladzijde 164 tot en met 167

      Slide 21 - Tekstslide