1KGT H4 TV1

H4 Taalverzorging
Hett werkwoordelijk gezegde
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H4 Taalverzorging
Hett werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag...
Leg je agenda, etui, schrift en leesboek klaar.

* 10 minuten lezen
* werkwoordspelling
* H4 Taalverzorging, gezegde
* oefenen
* evaluatie
* huiswerk

timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf de goede werkwoordsvorm in je schrift.

fietsen (tt)           Ik_________________naar school.
helpen                 Mijn zus had mij goed__________________
moeten (tt)         _______________jij ook nog naar huis?
opruimen           Henry heeft zijn kamer niet____________
nadenken           Heb jij over je acties___________________?

Hoe noem je de werkwoordsvorm die je in de laatste
zin hebt ingevuld?

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Wat is het (werkwoordelijk) gezegde in een zin?
A
Het onderwerp.
B
De persoonsvorm.
C
Het onderwerp + de persoonsvorm.
D
De persoonsvorm en alle andere werkwoorden.

Slide 5 - Quizvraag

Zinnen bestaan uit verschillende bouwstenen. Wat is een ander woord voor deze bouwstenen?
A
LEGOblokjes
B
persoonsvorm
C
zinsdelen
D
woordgroepen

Slide 6 - Quizvraag

Waarvoor dient het gezegde?
A
Het vertelt wat er in de zin gebeurt.
B
Het vertelt hoe je de werkwoorden moet schrijven.
C
Het hoort altijd bij een voltooid deelwoord.

Slide 7 - Quizvraag

Vul de zin aan:
Het gezegde bestaat uit....

Slide 8 - Open vraag

Oefenen!

Slide 9 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn pap niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn pap gegeten

Slide 10 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 11 - Quizvraag

gezegde is gelijk aan de persoonsvorm:


Hij bakt een cake.

persoonsvorm = bakt 

gezegde = bakt

Slide 12 - Tekstslide


gezegde heeft meer werkwoorden:


Benno heeft het bot gepakt.

persoonsvorm = heeft

gezegde = heeft gepakt

Slide 13 - Tekstslide

Jan koopt een haring
gezegde =
A
Jan
B
een haring
C
koopt
D
een

Slide 14 - Quizvraag

Ik ga de was ophangen.
gezegde =
A
ga
B
ophangen
C
ga ophangen
D
de was

Slide 15 - Quizvraag

Hij heeft gisteren gewonnen!
gezegde =
A
heeft gewonnen
B
heeft
C
gewonnen
D
gisteren

Slide 16 - Quizvraag

Even controleren:
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Gaat Pieter vanavond surfen?

Het werkwoordelijk gezegde =
A
gaat
B
Joris
C
vanavond
D
gaat surfen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Dave heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
heeft
B
heeft gehaald
C
gehaald
D
Er is geen werkwoordelijk gezegde

Slide 19 - Quizvraag

Nog even controleren:
Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meerdere werkwoorden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Morgen ga ik op de fiets naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fiets
C
fiets
D
ga op de fiets

Slide 21 - Quizvraag

Morgen ga ik fietsen naar school.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ga
B
ga fietsen
C
fietsen
D
ga ik fietsen

Slide 22 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde?

Hij heeft gisteren zijn toetje niet gegeten.
A
hij heeft
B
heeft
C
heeft gegeten
D
heeft zijn toetje gegeten

Slide 23 - Quizvraag

Het werkwoordelijk gezegde?

Wie was er vanmiddag aan het sporten?
A
wie
B
was
C
was sporten
D
was aan het sporten

Slide 24 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde?
Mijn vader wil mijn kamer opnieuw schilderen.
A
wil
B
wil schilderen
C
wil opnieuw schilderen
D
schilderen

Slide 25 - Quizvraag

Zelfevaluatie:

Ik kan het werkwoordelijk gezegde van een zin vinden
A
ja
B
bijna
C
nee

Slide 26 - Quizvraag

Huiswerk voor maandag 14 maart

Maak de opdrachten die horen bij 
H4 Taalverzorging - gezegde

Slide 27 - Tekstslide