Interpunctie

Leestijd
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Leestijd

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesprogramma
  1. Bespreken lesdoelen
  2. Opfrissen
  3. Uitleg hoofdletters en interpunctie.
  4. Opdrachten maken.
  5. Lesafsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
  • weet je wanneer je hoofdletters, punten, vraagtekens, uitroeptekens, komma's, aanhalingstekens en dubbele punten moet gebruiken. 

  • kun je uitleggen waarom het gebruik van hoofdletters en interpunctie belangrijk is.

  • kun je van een geven zin herkennen en uitleggen hoe interpunctie de betekenis bepaald.

  • kun je zelfstandig een tekst schrijven waarin je hoofdletters en leestekens goed gebruikt.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleed redekundig!
De grappige clown gaf het huilende kind het zachte poppetje terug.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(De grappige clown) / {(gaf )} / het huilende kind / 
                                                                 ==============
                 →           K                                            →            K                     
het zachte poppetje / {terug}.
____________________
               →            K                            
 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ontleed redekundig!
Heeft Jeanne jou niet verteld dat zij morgen een feestje geeft?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

{(Heeft)} / (Jeanne) / jou / niet / {verteld}  
                                             ==   ____
                                                       v v
dat zij morgen een feestje geeft?
__________________________________

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de werkwoorden taalkundig!
Heeft Jeanne jou niet verteld dat zij morgen een feestje geeft?

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heeft Jeanne jou niet verteld dat zij morgen een feestje geeft?
Heeft: hww
verteld: zww
geeft: zww

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom interpunctie?
  • Leestekens en hoofdleeters zijn ervoor om de lezer houvast te geven en verbeteren de leesbaarheid van de tekst.
  • Zonder interpunctie is een een stuk tekst niet leesbaar

  • Leestekens worden ook gebruikt om aanwijzingen te geven over de uitspraak (intonatie) of de betekenis van een woord/zin.
  • Zelfs een relatief eenvoudige uiting kan enorm verwarrend worden zonder interpunctie; er zijn dan verschillende betekenissen mogelijk. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Doet niet zo gek Grietje zei Hans. Een rokje? Je bent toch mijn broertje en niet mijn zusje. 
Hans zei: 'Grietje, zal ik met dit mooi weer mijn korte rokje aantrekken?'

'Hans',  zei Grietje, 'zal ik met dit mooi weer mijn korte rokje aantrekken?'

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oorzaken fouten
  • Door email, sms en chat (digi-taal) is een groot deel van de communicatie informeler geworden en zie je dat veel schrijvers slordiger omgaan met interpunctie.

  • Door te weinig kennis van de regels doen veel mensen maar wat.  Snel een leesteken plaatsen op gevoel ('zo staat het mooi'), in plaats van doelbewust een betekenis meegeven. 

  • Door te weinig inzicht in de functies van leestekens.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begin van een zin



Gebruik een hoofdletter bij:
  • Het eerste woord van een zin.
  • Namen personen: De Vries, Jan, Annet
  • Namen van boeken, films, etc.: Lord of the Rings
  • Merknamen:Coca-Cola, Nike
  • Feestdagen: Kerst, Suikerfeest
  • Namen van volken: de Jappanners
  • Historische gebeurtenissenTweede Wereldoorlog
  • Aardrijkskundige namen (steden, landen, provincies, rivieren, etc.): Harderwijk, Spanje, Overijssel, de Maas, de Alpen.

Hoofdletters worden gebruikt om een tekst structuur te geven en leesbaar te maken.
Ze markeren het begin van een zin of geven aan dat het om een naam/titel gaat.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fouten met hoofdletters
In de volgende gevallen gebruik je geen hoofdletter:

  • Als de zin begint met een cijfer:
    5 mei is het Bevrijdingsdag.
  • Dagen, maanden en seizoenen in de zin:
    Op zaterdag 20 maart begon de lente.
  • Tijdperken:
    In de middeleeuwen heerste de pest.
  • Als een naam van een volk of lid van een volk niet meer verwijst naar het volk:
    Bij de italiaan om de hoek kan je heerlijke lasagne krijgen. 
  • Bij zinnen die beginnen met 's of 't (de hoofdletter komt dan bij het eerste woord na de letter: 's Morgens, 't Plein).

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eind van de zin
Een punt, vraagteken of uitroepteken geeft het einde van een zin aan. Deze markering zorgt voor structuur en beter tekst begrip. 

Wanneer gebruik je welk leesteken om het einde van een zin te markeren:
  • Punt - aan het einde van een gewone zin.
  • Uitroepteken - bij een waarschuwing, bevel of uitroep.
  • Vraagteken - als je een vraag stelt.

  • Let op! Schrijf aan het einde van een zin nooit meerdere vraagtekens of uitroeptekens

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
  • Als iemand iets zegt, vraagt of roept (bij een citaat) gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens
  • Je mag zelf kiezen of je enkele (') of dubbele ('') aanhalingstekens gebruikt. Maar wees consistent in het gebruik (doe hetzelfde).

  • Als iets niet serieus bedoeld is / als het woord in de zin niet de normale betekenis heeft, zet je dat ook tussen aanhalingstekens.

  • Je kunt ook op andere manieren een citaat weergeven. Je gebruikt dan geen dubbele punt en geen extra hoofdletter. Wel gebruik je aanhalingstekens.
  • ‘Ik wil naar huis,’ zei Sophie.
  • ‘De bel is al lang gegaan,’ zei Sophie, ‘nu wil ik naar huis.’
  • ‘Waarom,’ vroeg Sophie, ‘mag ik nu nog niet naar huis?’
  • ‘Weet u nu nóg niet dat ik naar huis wil?’ vroeg Sophie verbaasd.
  • ‘Ik wil nu naar huis,’ zei Sophie. ‘En denk maar niet dat ik morgen nog een keer ga nablijven!’
  • ‘Ik wil nu naar huis!’ schreeuwde Sophie.
  • ‘Ik wil naar hui-huis,’ snikte Sophie. ‘Alle andere kinderen zijn ook al weg. Hoe durft u me hier te houden.’

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Komma (1)
De komma is bedoeld als een leespauze. Als je een pauze hoort in een zin, dan is dat de plek waar je een komma plaatst. De komma zorgt ervoor dat je de zin beter begrijpt.

Je gebruikt de komma op de volgende plekken:
  • Rustpunt in de zin. Daar waar je een duidelijke adempauze in de zin hoort, plaats je een komma. Dit is echter wel een lastig punt. Voor de een ligt het rustpunt in de zin op een andere plek dan voor de ander.
  • Tussen twee persoonsvormen in een samengestelde zin:
     Nadat ik ’s ochtends uit bed kom, drink ik altijd eerst een kopje koffie.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Komma (2)
  • Tussen gelijkwaardige bijvoeglijke naamwoorden: Daarmee wordt bedoeld dat de bijvoeglijke naamwoorden onafhankelijk van elkaar een eigenschap van het daaropvolgende zelfstandig naamwoord benoemen:
    Het lieve, schattige hondje.
  • Bij een opsomming (behalve bij het woordje ‘en’):
    Ik heb hoofdpijn, keelpijn en ik heb een loopneus.
  • Rond een bijzin die meer vertelt over het onderwerp:
    De kinderen, die allemaal erg moe waren, gingen vroeg naar bed.
  • Voor voegwoorden als: omdat, hoewel, indien, maar en want:
    Ik trek een vest aan, want ik heb het koud.
  • Voor en/of na een aanspreking: 
    Sandra, wil jij iets drinken?
    Wil jij iets drinken, Sandra?

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dubbele punt
Maak gebruik van een dubbele punt om een opsomming, een uitleg of een citaat in te leiden.

  • Mijn hobby’s zijn: koken, hardlopen en lezen.
  • Je kunt twee dingen doen: ruzie maken of negeren.
  • Sandra vroeg aan mij: “Zullen we vanavond samen naar de bioscoop gaan?”

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
  • Maak online H1 'Leestekens'.
timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide

Bespreek de opdracht en schrijf een aantal gemaakte samenstellingen op het brod. 
Leerdoelen
Aan het eind van deze les...
  • weet je wanneer je hoofdletters, punten, vraagtekens, uitroeptekens, komma's, aanhalingstekens en dubbele punten moet gebruiken. 

  • kun je uitleggen waarom het gebruik van hoofdletters en interpunctie belangrijk is.

  • kun je van een geven zin herkennen en uitleggen hoe interpunctie de betekenis bepaald.

  • kun je zelfstandig een tekst schrijven waarin je hoofdletters en leestekens goed gebruikt.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen / geef aan wat je nog lastig vindt.

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
  • Afmaken opdracht 5.
  • Zorg ervoor dat je medeleerling de oefentekst voorziet van interpunctie en kijk die opdracht vervolgens na (feedback geven).
  • Maak dus goede afspraken!

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Link

Deze slide heeft geen instructies