NE Lezen Blok 4 Tekst samenvatten KB2

Doel
  • Aan het einde van deze les weet je hoe je een samenvatting moet maken.
  • Aan het einde van deze les kun de hoofdgedachte van een tekst benoemen.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Doel
  • Aan het einde van deze les weet je hoe je een samenvatting moet maken.
  • Aan het einde van deze les kun de hoofdgedachte van een tekst benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Let op!!!!
In het instructiefilmpje wordt gezegd dat je tekst moet markeren. Dat is natuurlijk een hele goed tip. Maar: niet in je boek! Dan moet je er eerst een kopie van maken. 

Slide 3 - Tekstslide

Als je voor het vak Nederlands een samenvatting van een artikel moet maken, mag je in telegramstijl schrijven.
A
Niet waar
B
Waar

Slide 4 - Quizvraag

Welke tip kun je gebruiken om een goede samenvatting te maken?
A
Je vergeet niet een eigen titel erboven te schrijven
B
Je telt geen woorden
C
Je schrijft je antwoorden in een tekstblok
D
Je herhaalt de vraag in je antwoord

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

instructie opdrachten
Instructie voor het maken van je opdrachten:
Een samenvatting moet je altijd schrijven of typen. Dan onthoud je het beter. 

Inleveren van je opdrachten is dus door het maken van een foto of bestand. Deze stuur je via de mail naar mij op. 

Slide 7 - Tekstslide

Ga naar blz. 181
We gaan samen aan de slag!

Lees eerst het gele gedeelte
Ga de tekst verkennend lezen!
Maken opdracht 1 (digitaal of schriftelijk) mag je zelf weten. 

Slide 8 - Tekstslide

huiswerk
Maken opdracht 2 (blz. 183/184) en 
opdracht 5 (1. a,b,c,d) (blz. 186) 
Succes!

Slide 9 - Tekstslide

Pak je samenvatting erbij en beantwoord van opdracht 5 vraag 1 a, b, c en d op blz. 186 van je boek.

Slide 10 - Open vraag

Nakijken: opdracht 1 blz. 181
4 Lezen

Opdracht 1
1 Tekst 5 gaat over het beroep (touringcar)chauffeur. Je ziet dit aan de titel, het opvallend gedrukte woord ‘beroepentest’ en aan de tussenkopjes.
2 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Ik weet dat je een speciaal rijbewijs nodig hebt om in een bus te mogen rijden; ik weet dat je buschauffeur kunt zijn in een bus die langs bushaltes gaat of in een touringcar, dat is een bus voor vakantiereizen of uitstapjes; ik weet dat er een wet is waarin staat dat chauffeurs niet te lang achter elkaar mogen rijden.
3 Alinea 5: de nadelen die het beroep heeft
 Alinea 6: jonge of oude passagiers in de bus, of jonge of oude chauffeurs
 Alinea 7: hoe je chauffeur kunt worden
4 een informerende tekst
5 De schrijver wil de lezer informatie geven of de lezer iets nieuws leren over het beroep touringcarchauffeur.

Slide 11 - Tekstslide

Nakijken: opdracht 2 blz. 183
Opdracht 2
1 Inleiding: alinea 1
 Middenstuk: alinea 2 tot en met 6
 Slot: alinea 7
2 Heb je gecontroleerd of je de deelonderwerpen goed had voorspeld?
 Het deelonderwerp van alinea 5 is: de nadelen van het beroep.
 Het deelonderwerp van alinea 6 is: liever oudere dan jongere passagiers in de bus.
 Het deelonderwerp van alinea 7 is: dingen en eigenschappen die nodig zijn voor het beroep.
3 Zelf vindt hij zijn werk juist afwisselend.
4 B voorbeelden
5 Het vooroordeel dat chauffeurs dik zijn, blijkt ook niet te kloppen.
6 A Eerst de kernzin, daarna komen voorbeelden.
7 a bijzaak
 b bijzaak
 c hoofdzaak

Slide 12 - Tekstslide

vervolg: nakijken opdracht 2
8 a constante = die heel vaak voorkomen, voortdurende
 b vermijden = ervoor zorgen dat je iets niet tegenkomt
 c uiteraard = natuurlijk, vanzelfsprekend
 d optimale = heel goede, perfecte
 e hilarisch = heel erg lachwekkend, ontzettend grappig
9 a chauffeurs
 b een vette hap; bijvoorbeeld patat, kroketten of grote koeken
10 a Dat kunnen vrouwen heel goed, daar hebben vrouwen geen moeite mee.
 b Niet alle chauffeurs zijn te dik/zwaar.
 c Voetbalsupporters vochten met elkaar.
 d Ze deden achter mij dingen die niet mogen; ze gedroegen zich slecht achter mij.
 e Het is een baan waarin je moet zorgen dat veel dingen goed verlopen.
 f Je moet het fijn vinden om het mensen naar de zin te maken, je moet dienstbaar zijn.
 g Je moet er tegen kunnen dat je werktijd elke dag weer anders kan zijn.



Slide 13 - Tekstslide

hoeveel antwoorden had je goed?

Slide 14 - Open vraag

Hoe ging het vandaag? Wat ging goed, wat kan beter?

Slide 15 - Open vraag