1.4.4.
1 / 17
Lesduur is: 20 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Dictee Woord 1
Slide 2 - Open vraag
Dictee Woord 2
Slide 3 - Open vraag
Dictee Woord 3
Slide 4 - Open vraag
Dictee Zin 1
Slide 5 - Open vraag
Dictee Zin 2
Slide 6 - Open vraag
Dictee Zin 3
Slide 7 - Open vraag
Klik het woord dat correct is gespeld.
A
de konducteur
B
de condukteur
C
de conducteur
D
de conductour
Slide 8 - Quizvraag
Klik het woord dat correct is gespeld.
A
de koepee
B
de coupé
C
de koepé
D
de koupé
Slide 9 - Quizvraag
Klik het woord dat correct is gespeld.
A
de passagier
B
de pasagier
C
de passachier
D
de pasachier
Slide 10 - Quizvraag
Klik het woord dat correct is gespeld.
A
de joernalist
B
de joernalisd
C
de journalisd
D
de journalist
Slide 11 - Quizvraag
Klik de zin dat correct is gespeld.
A
Treedt je op?
B
Treed je op?
C
Treet je op?
D
Treett je op?
Slide 12 - Quizvraag
Klik de zin dat correct is gespeld.
A
Hij sneed het onderwerp aan.
B
Hij sneedt het onderwerp aan.
Slide 13 - Quizvraag
Wat is de v.t. van 'Zij koopt.'
A
zij kocht
B
zij koopte
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de v.t. van 'De scholieren presenteren.'
A
De scholieren hebben gepresenteert.
B
De scholieren hebben gepresenteerd.
Slide 15 - Quizvraag
Wat is de v.t. van 'Hanna knijpt.'
A
Hanna knijpte
B
Hanna kneep
