3.2 Van dorpje tot wereldrijk

3.2
Van dorpje tot wereldrijk
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

3.2
Van dorpje tot wereldrijk

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
De stof van vorige week over Griekenland herhalen: kolonies, directe en indirecte democratie, goden en mythes, komedies en tragedies.
Leren hoe het Romeinse rijk een koninkrijk, republiek en later keizerrijk werd.
Leren hoe Nederland eruit zag toen de Romeinen hier woonden.

Slide 2 - Tekstslide

In Griekenland was altijd genoeg te eten.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 3 - Quizvraag

De meeste Griekse kolonies waren in Frankrijk.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 4 - Quizvraag

Een kolonie is een gebied van Griekenland buiten Griekenland.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 5 - Quizvraag

Bij een democratie is de koning de baas.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 6 - Quizvraag

Nederland is een indirecte democratie.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 7 - Quizvraag

Om een tragedie moet je lachen.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 8 - Quizvraag

De Grieken geloofden in meerdere goden.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 9 - Quizvraag

Mythen zijn verhalen over dieren en mensen.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 10 - Quizvraag

Van koninkrijk naar Republiek
  • Rome heeft zeven koningen gehad.​
  • De koningen waren niet altijd goede leiders.​
  • 500 v.Chr. Wordt de laatste koning verjaagd.​
  • Rome wordt een Republiek.​
  • Republiek: Land met een president als staatshoofd.​
  • Rome wordt bestuurd door de senaat en twee consuls.​
  • Senaat: Vergadering van rijke en belangrijke Romeinen. Zij namen alle belangrijke besluiten in het Romeinse Rijk die consuls moesten uitvoeren.​
  • Consuls: Leiders van het Romeinse Rijk in de tijd van de republiek.







Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Julius Caesar

  • Julius Caesar was een belangrijke generaal.​
  • Hij heeft veel gebieden veroverd en werd heel machtig.​
  • Hij gaat zich als een koning gedragen.​
  • Hij laat zich tot dictator voor het leven benoemen.​
  • --> Hij wordt vermoord door de senaat.
  • Na Julius Caesar komen meer alleenheersers: het Romeinse Rijk wordt een keizerrijk waarin de keizer de macht heeft.




Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Aan de slag!
Lees in je boek de tekst van 3.2.
Maak daarna in je werkboek opdracht 3, 5, 8, 9 en 10 van 3.2.
Gebruik daarbij de tekst in je leerboek van 3.2.
Je hebt nu vijftien minuten de tijd, aan het einde van de les krijg je nog wat tijd.
Je mag samenwerken.

timer
15:00

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Romeinen in Nederland
  • De grens van het Romeinse Rijk liep langs de Rijn. 
  • De grens tussen het Romeinse Rijk en de Germanen heette de limes.
  • --> In het zuiden van Nederland woonden dus Romeinen, in het noorden niet.
  • De Germanen in Nederland namen taal, cultuur, goden, kleding en bouwstijl over van de Romeinen.

Slide 17 - Tekstslide

Helemaal in het begin was het Romeinse Rijk een...
A
Republiek
B
Koninkrijk
C
Keizerrijk

Slide 18 - Quizvraag

Nadat de laatste koning verjaagd was werd het Romeinse Rijk een...
A
Republiek
B
Koninkrijk
C
Keizerrijk

Slide 19 - Quizvraag

In de Republiek was de ...... de baas.
A
Volksvergadering
B
Democratie
C
Keizer
D
Senaat

Slide 20 - Quizvraag

De ..... moesten doen wat de senaat zei.
A
Koningen
B
Consuls
C
Keizers

Slide 21 - Quizvraag

Julius Caesar werd vermoord omdat...
A
Hij te weinig oorlogen won
B
Hij de goden niet goed vereerde
C
Hij zich als een koning gedroeg

Slide 22 - Quizvraag

Nadat Julius Caesar was verslagen werd het Romeinse Rijk een...
A
Republiek
B
Koninkrijk
C
Keizerrijk

Slide 23 - Quizvraag

De grens tussen het Romeinse Rijk en de Germanen heette de ...
A
Rijn
B
Limes
C
Noordgrens

Slide 24 - Quizvraag

Romeinen veroverden ...
A
Noord Nederland
B
Zuid Nederland

Slide 25 - Quizvraag

Aan de slag! - Huiswerk
Maak in je werkboek opdracht 3, 5, 8, 9 en 10 van 3.2.
Gebruik daarbij de tekst in je leerboek van 3.2.
Je hebt tot het einde van de les de tijd.
Je mag samenwerken.
Niet af = huiswerk.

Slide 26 - Tekstslide