- woorden die een tijdstip aangegeven : nu, soms, vanavond, straks, daarna, momenteel, plotseling
- woorden die een plaats aangeven: er, daar, hier, daarginds, ergens, overal, rechts
- vraagwoorden als: waar, wanneer, waarom, wanneer, hoe
- woorden als: wel, toch, immers, niet, misschien, geenszins
- woorden die iets zeggen over:
een werkwoord: Hij schreeuwde hard.
een ander bijwoord: Hij schreeuwde erg hard.
een bijvoeglijk naamwoord: Hij was erg tevreden.