rood ik weet nog weinig tot niets van dit leerdoel
oranje ik beheers dit leerdoel nog onvoldoende, maar weet er al wel iets van
groen ik beheers dit leerdoel voldoende
blauw ik beheers dit leerdoel goed zodat ik het een ander kan uitleggen
Slide 3 - Tekstslide
Kun je een aantal inkomsten en uitgaven noemen?
Slide 4 - Woordweb
Uitgaven
Vaste lasten (zoals huur/hypotheek, energie, verzekeringen & abonnementen)
Huishoudelijke uitgaven (zoals boodschappen en persoonlijk verzorging)
Incidentele uitgaven (meestal reserveer je daarvoor)
Slide 5 - Tekstslide
Inkomen
Inkomen uit arbeid (zoals loon en salaris)
Inkomen uit bezit (zoals rente, huur en winst)
Overdrachtsinkomen (inkomen zonder tegenprestatie zoals zakgeld of uitkering)
Slide 6 - Tekstslide
Begroting
Om zicht te krijgen in je mogelijkheden om je geld te besteden, maak je een begroting.
Slide 7 - Tekstslide
Omrekenen maand en week
Om bedragen te kunnen vergelijken reken je ze eerst om naar dezelfde periode. Omrekenen van week naar maand of van maand naar week doe je met behulp van de volgende formules:
Wat? opgave 20a (pagina 14) maak een begroting van een 14-jarige scholier
Hoe? samen met je buurman/vrouw
Hulp? docent loopt rond
Tijd? 10 minuten
Uitkomst? hoeveel euro komt deze scholier tekort?
Klaar? opgave 20b en c + maak ook eens je eigen begroting!
Slide 8 - Tekstslide
Hoeveel euro komt deze scholier tekort?
A
€ 18,50
B
€ 19,50
C
€ 20,50
D
€ 21,50
Slide 9 - Quizvraag
Huiswerk: maken opgave 14 - 16 en opgave 17 en 19.
Slide 10 - Tekstslide
Budgetlijn
Een budgetlijn kan helpen bij het maken van een keuze tussen 2 producten bij een gegeven inkomen. Een budgetlijn teken je met behulp van de volgende formule: