Lezen § 1-2 - V2D - 24 mei 2024


Nederlands 

Signaalwoorden en tekstverbanden

§ 1 & 2 

24-05-2024
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les


Nederlands 

Signaalwoorden en tekstverbanden

§ 1 & 2 

24-05-2024

Slide 1 - Tekstslide

Agenda
9:50 - 10:05:    landen en 10 min. lezen
10:10 – 10:20: even opfrissen
10:20 – 10:30: uitleg tekstverbanden & signaalwoorden § 1/ §2
10:30 - 11:10 : oefenen/ HW maken 
11:10:                einde les   

Slide 2 - Tekstslide


Eerst... 
lekker 10 minuten lezen! 
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Agenda
9:50 - 10:05:    landen en 10 min. lezen
10:10 – 10:20: even opfrissen
10:20 – 10:30: uitleg tekstverbanden & signaalwoorden § 1/ §2
10:30 - 11:10 : oefenen/ HW maken 
11:10:                einde les   

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Welk tekstverband geeft het signaalwoord "dus" aan?
A
samenvatting
B
tijd
C
oorzaak- gevolg
D
opsomming

Slide 6 - Quizvraag

Welk tekstverband geeft het signaalwoord "maar" aan?
A
oorzaak- gevolg
B
toelichting
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 7 - Quizvraag

Welke twee signaalwoorden horen er bij een "chronologisch" tekstverband?
A
hoewel
B
daarna
C
en
D
vervolgens

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent "chronologisch"
A
De volgorde in de tijd
B
De tijd
C
Een tijdcapsule
D
Een horlogemerk

Slide 9 - Quizvraag

Leg in je eigen woorden uit wat "concluderend" betekent.

Slide 10 - Open vraag

Welk signaalwoord hoort bij een opsommend verband?
A
maar
B
bovendien
C
of
D
en

Slide 11 - Quizvraag

tekstverbanden §1
signaalwoorden die erbij horen §1

chronologisch verband

intussen, later, daarna, dan, eens, inmiddels, nadat, nu, ooit, toen, uiteindelijk, vroeger, vervolgens
concluderend verband
al met al, dus, concluderend, daarom, dat houdt in 
opsommend verband

bovendien, daarnaast, en, (maar) ook, om te beginnen, ook (nog), ten eerste, ten tweede, ten slotte, vervolgens
samenvattend verband
al met al, kortom, met andere woorden, samengevat
tegenstellend verband
aan de ene kant.. aan de andere kant, (daar staat) tegenover, daarentegen, echter, maar, ofschoon, dat, toch
toelichtend verband
denk (maar) aan, als, bijvoorbeeld, nou, zo, zoals

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide