Les 5 - Formuleren en spelling

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Cursus 7 - Spelling (Blz. 244)
Hoofdletters en leestekens

Je leert
  • Hoofdletters en leestekens op de juiste manier gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord krijgt een hoofdletter?
A
noorden
B
walvisstraat
C
kerstvakantie
D
hockey

Slide 3 - Quizvraag

Zijn de hoofdletters juist geplaatst?

44 mensen rijden richting het Oosten van Holland.
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Zijn de hoofdletters en leestekens juist geplaatst?

De coach riep naar de spits: "Jij neemt de penalty!"
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quizvraag

Neem de zin over en plaats hoofdletters en leestekens.

een 12-jarige jongen uit duitsland heeft afgelopen dinsdag de audi van zijn moeder in de prak gereden

Slide 6 - Open vraag

Wanneer zet je een hoofdletter?
Aan het begin van een zin
Deze zin heeft een hoofdletter aan het begin.
Aan het begin van een geciteerde zin
Ze schreef: 'Aan het begin van deze zin hoort een hoofdletter.'
Bij namen van personen en dieren
Kelly Smit
• Ilse Debaert
• Homer Simpson
• Garfield
Bij aardrijkskundige namen
Bijvoorbeeld bij namen van plaatsen, rivieren en straten.
• Amsterdam
• de Schelde
• Leidseplein









Slide 7 - Tekstslide

Wanneer zet je een hoofdletter?
Bij aardrijkskundige namen
Bijvoorbeeld bij namen van plaatsen, rivieren en straten.
• Amsterdam
• de Schelde
• Leidseplein
De eigennaam van een bedrijf, merk of organisatie
• het Rode Kruis
• café Zeezicht
• Lidl
• Dafalgan
• Côte d'Or








Slide 8 - Tekstslide




Talen en dialecten
• Nederlands
• West-Vlaams
• Middelnederlands
• Standaardnederlands
Heilige namen
• God
• Allah
Soms bij volkeren
Maar alleen als de naam is afgeleid van een aardrijkskundige naam of als het om een specifiek volk gaat.
West-Vlamingen
• Kelten
Feestdagen en historische gebeurtenissen
• Pasen
• Pinksteren
• Tweede Wereldoorlog

 















Wanneer zet je een hoofdletter?

Slide 9 - Tekstslide

Let op:
- tussenvoegsels (zoals: de , van, van de) schrijf je zonder hoofdletter als voornaam of voorletter ervoor staat.
Ans van der Meer,  mevrouw A. van der Meer- de Graaf
mevrouw Van der Meer - de Graaf

- Geen hoofdletter bij namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wat is juist?
A
Ik vind wiskunde leuk, maar rekenen erg saai.
B
Ik vind wiskunde leuk maar rekenen erg saai.

Slide 12 - Quizvraag

Hoe begin en hoe eindig je een zin?

- Start met een hoofdletter;
- Geef aan dat de zin ten einde is: punt, vraagteken, uitroepteken. 
Spelling:

Slide 13 - Tekstslide

Leestekens:
- Punt, Vraagteken, Uitroepteken, Komma
Komma:
- tussen twee persoonsvormen
- voor verbindingswoorden (daardoor, omdat, want.....)
- Na een uitroep. 'Hé, dat is mijn chocoladetaart!'

Meestal Geen komma voor en en of
Spelling:

Slide 14 - Tekstslide

Maak opdracht 1 t/m 4 (Blz. 244-245)
10 minuten

Niet af? Huiswerk

Slide 15 - Tekstslide

Zinnen correct begrenzen (Blz. 230)
Welke leestekens gebruik je en wanneer?

  • Je hebt verschillende leestekens. De belangrijkste zijn een punt (.), een komma (,) en een vraagteken (?).

  • Een zin is meestal een mededeling. Als deze mededeling is afgelopen, plaats je dus gewoon een punt aan het einde van de zin. Dit zie je bijvoorbeeld in de zin ‘Mijn hond heeft mijn huiswerk opgegeten.’

Slide 16 - Tekstslide

Voegwoorden (verbindingswoorden)
  • Meerdere zinnen aan elkaar verbinden
  • Voordat je het voegwoord gebruikt, plaats je een komma
    ‘Ik ben vandaag naar de stad geweest, want ik moest nog een cadeautje kopen voor mijn moeder.’ 

Slide 17 - Tekstslide

Voegwoorden (verbindingswoorden)
  • Het voegwoord kan ook aan het begin van de zin staan
  • Als dat het geval is moet je verderop in de zin nog steeds een komma plaatsen, maar nu tussen twee persoonsvormen.
‘Omdat ik vanochtend naar school moest, heb ik mijn hond niet kunnen uitlaten’. 

Let op: voor het woord en en of zet je bijna nooit een komma! 

Slide 18 - Tekstslide

Maken opdracht 1 t/m 5 (Blz. 230-231)
Niet af? Huiswerk voor volgende les

Slide 19 - Tekstslide