Dag 3

Nieuwe woorden Thema 18
Nederland
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nieuwe woorden Thema 18
Nederland

Slide 1 - Tekstslide

klein
  • iets waarvan de maat minder is dan normaal
  • zin: Mijn zoon is gegroeid. Zijn schoenen zijn nu te klein. Ik moet nieuwe schoenen voor hem kopen.
  • zin:  Ik heb een jurk via het internet besteld. Helaas is de jurk te klein. 
20

Slide 2 - Tekstslide

Koningsdag
  • de dag waarop Nederland de verjaardag van de koning viert, 27 april
  • zin: Veel mensen gaan met Koningsdag naar Amsterdam.
  • zin:  Met Koningsdag mag je je oude spullen verkopen op straat. 
21

Slide 3 - Tekstslide

koud
  • met een lage temperatuur
  • zin: In de winter is er grote kans op vorst, dan is het erg koud buiten.
  • zin:  De verwarming is stuk. Het is nu erg koud in de klas.
22

Slide 4 - Tekstslide

de krant
  • een blad waarin je elke dag het nieuws kunt lezen
  • zin: Op de voorpagina van de krant staat dat het morgen gaat sneeuwen.
  • zin:  Ik lees altijd de sportpagina's van de krant. 
23

Slide 5 - Tekstslide

de letter
  • teken dat met andere tekens een woord kan vormen
  • zin: Het dier dat we zoeken begint met de letter "p". Weet jij het woord?
  • zin:  Ons alfabet bestaat uit 26 letters. 
24

Slide 6 - Tekstslide

meemaken
  • bij iets aanwezig zijn
  • een bepaalde ervaring hebben
  • ww
  • Ik maak mee - Wij maken mee
  • zin: Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt.
26

Slide 7 - Tekstslide

Verwerkingsvragen thema 18
Nederland

Slide 8 - Tekstslide

klein =
20
A
iets waarvan de maat minder is dan normaal
B
niet groot
C
iets waarvan de maat meer is dan normaal
D
heel groot

Slide 9 - Quizvraag

De baby is nog heel ______
Dit hondje is erg ______
20

Slide 10 - Open vraag

Wat doen de mensen op Koningsdag
21

Slide 11 - Open vraag

Wanneer vieren we Koningsdag?


21
A
27 april
B
27 mei
C
30 april
D
29 april

Slide 12 - Quizvraag


Wat draag je als het koud is?



22
A
korte broek
B
jas
C
zwempak
D
sjaal

Slide 13 - Quizvraag

In de winter is het vaak ______
Ik draag een trui omdat het ______ is
22

Slide 14 - Open vraag

Wat is een krant?
23
A
een blad waarin je elke dag verhalen kunt lezen
B
een blad waarin je elke maand verhalen kunt lezen
C
een blad waarin je elke dag het nieuws kunt lezen
D
een blad waarin je elke maand het nieuws kunt lezen

Slide 15 - Quizvraag

Wat lees je in de krant?


23
A
nieuws, boeken
B
boeken
C
brieven
D
nieuws

Slide 16 - Quizvraag


Wat is een letter?



24
A
een cijfer
B
een teken in het alfabet
C
woord

Slide 17 - Quizvraag

Het alfabet heeft...
A
10 letters
B
20 letters
C
36 letters
D
26 letters

Slide 18 - Quizvraag

Wat is goed? (werkwoord meemaken)
A
ik meemaak jij meemaakt wij meemaken
B
ik mee maak jij mee maakt wij mee maken
C
ik maakmee jij maaktmee wij makenmee
D
ik maak mee jij maakt mee wij maken mee

Slide 19 - Quizvraag

Wat heb jij gister meegemaakt?

Slide 20 - Open vraag