Herhaling H3 Economisch bekeken

OEFENEN VOOR SE5.1
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

OEFENEN VOOR SE5.1

Slide 1 - Tekstslide

uit een krant, oktober 2014: Door de kabinetsvoorstellen gaan hogere inkomens fors meer belasting
betalen. De komende jaren gaan mensen met een belastbaar inkomen van meer dan € 70.000 per jaar, over elke euro die ze meer verdienen dan € 70.000, 60%, in plaats van 52%, belasting betalen.
De loon- en inkomstenbelasting (in box 1) in Nederland is een voorbeeld van een progressieve belastingheffing.
Wat betekent een progressief belastingstelsel?
A
De loon- en inkomstenbelasting berust op het profijtbeginsel.
B
De loon- en inkomstenbelasting gaat ieder jaar wat omhoog.
C
Mensen met veel vermogen moeten veel belasting betalen.
D
Mensen met een hoger inkomen betalen procentueel meer belasting.

Slide 2 - Quizvraag

De overheid wil voor mensen met een laag belastbaar inkomen, zoals Lena, juist het belastingpercentage verlagen, zodat zij een hoger besteedbaar inkomen overhouden.

Uit de grafiek blijkt dat over de eerste euro’s van het belastbaar
jaarinkomen geen belasting afgedragen wordt.
Wat is hiervan de reden?
A
de aftrekposten
B
de heffingskortingen
C
de inkomensvrijstelling
D
de vermogensvrijstelling

Slide 3 - Quizvraag

Sigrid heeft een jaarsalaris van €86.000. Ze heeft een huis gekocht met een WOZ-waarde van €450.000. Ze heeft een hypotheek van €400.000 tegen een rente van 2,5%. Bereken haar belastbare inkomen.

Slide 4 - Open vraag

In de afbeelding wordt de gemiddelde prijsopbouw van een glas bier weergegeven.

Bereken hoeveel procent van de consumentenprijs van een glas bier naar de overheid gaat. Schrijf je berekening op.

Slide 5 - Open vraag

Accijnzen zijn een belangrijke bron van inkomsten voor de overheid. De
overheid heeft met de heffing van accijnzen nog een ander belangrijk
doel.
Noem, behalve inkomsten, nog één ander belangrijk doel van de
overheid om accijns te heffen.

Slide 6 - Open vraag

De economen die waarschuwen voor lagere accijnsinkomsten, wijten dit aan het ‘grenseffect’.
Hieronder staan drie economische verschijnselen:
1 Meer Nederlanders gaan in het buitenland alcohol kopen.
2 Prijsverschil met het buitenland wordt groter.
3 Winkels en cafés in Nederland verkopen minder alcohol.

In welke regel staan deze verschijnselen zo, dat de gedachtegang van de economen ten aanzien van het ‘grenseffect’ goed wordt weergegeven?
A
hogere accijns → 1 → 2 → 3 → minder accijnsinkomsten
B
hogere accijns → 1 → 3 → 2 → minder accijnsinkomsten
C
hogere accijns → 2 → 1 → 3 → minder accijnsinkomsten
D
hogere accijns → 2 → 3 → 1 → minder accijnsinkomsten

Slide 7 - Quizvraag

Eline uit Kolderveen (Drenthe) heeft een auto nodig om op haar werk te komen. Hoeveel kost dat haar? Ze moet allereerst een auto kopen. Ook moet zij nog de verzekeringspremie en allerlei belastingen, zoals de
motorrijtuigenbelasting (MRB), betalen.
De volgende belastingen belasten ofwel het bezit ofwel het gebruik van een auto. Schrijf de juiste keuze op.

Slide 8 - Open vraag

De Belastingdienst ontving in 2015 in totaal € 5,5 miljard aan MRB. Het grootste deel daarvan (€ 3,85 miljard) is het Rijksbedrag. Het overige deel gaat naar de provinciale overheid.

Bereken hoeveel procent van de MRB in 2015 naar de provinciale overheid gaat. Schrijf je berekening op.

Slide 9 - Open vraag

De motorrijtuigenbelasting (MRB) is voor de provincies een belangrijke
inkomstenbron. Van welk beginsel is sprake bij de heffing van de MRB?
A
van draagkrachtbeginsel
B
van draagvlakbeginsel
C
van profijtbeginsel
D
van solidariteitsbeginsel

Slide 10 - Quizvraag

De overheid wil met belastingmaatregelen het autobezit verminderen. Volgens Eline zijn er ook andere manieren te verzinnen waarmee de overheid, anders dan met belastingmaatregelen, het autobezit kan
verminderen.

Noem één manier, anders dan met een belastingmaatregel, die kan leiden tot minder autobezit.

Slide 11 - Open vraag

Loonbelasting is een ... belasting.
A
directe
B
indirecte

Slide 12 - Quizvraag

Wat is een aftrekpost bij de inkomstenbelasting?
A
hypotheekaflossing
B
hypotheekrente

Slide 13 - Quizvraag

Deze box gaat over werk en je eigen woning.
A
Box 1
B
Box 2
C
Box 3

Slide 14 - Quizvraag

Deze box gaat over je vermogen.
Spaargeld, beleggingen, 2e huis, etc.
A
Box 1
B
Box 2
C
Box 3

Slide 15 - Quizvraag

Het schijventarief is een voorbeeld van
A
Profijt beginsel
B
Proportioneel belastingstelstel
C
Progressief belastingstelsel
D
Draagkrachtbeginsel

Slide 16 - Quizvraag

Wie heeft er last van als we de eerste schijf verhogen naar 39%
A
Mensen met een belastbaar inkomen tot €68.507,--
B
Mensen met een belastbaar inkomen boven de €68.507,--
C
Alle belastingbetalers
D
Niemand

Slide 17 - Quizvraag

Waar bestaat de loonheffing uit?
A
nettoloon en loonbelasting
B
loonbelasting en sociale premies werkgever
C
sociale premies werkgever en sociale premies werknemer
D
loonbelasting en sociale premies werknemer

Slide 18 - Quizvraag

Wat is waar over het belastbaar inkomen?
A
Het belastbaar inkomen is hetzelfde als het netto-inkomen
B
Door aftrekposten wordt het belastbaar inkomen lager dan het bruto-inkomen
C
Belastbaar inkomen = bruto-inkomen – belastingvrije voet
D
Belastbaar inkomen – belasting = netto-inkomen

Slide 19 - Quizvraag

Welke van de volgende zijn alleen maar aftrekposten?

A
reiskosten OV en hypotheekrente
B
hypotheekrente en een auto van de zaak
C
loon en eigenwoningforfait
D
studiekosten en eigenwoningforfait

Slide 20 - Quizvraag

Wat is houderschapsbelasting? Geef een voorbeeld van houderschapsbelasting.

Slide 21 - Open vraag

Wat is de rol van het CPB? En waar staat de afkorting CPB voor?

Slide 22 - Open vraag

Wat is de rol van het CBS en waar staat de afkorting CBS voor?

Slide 23 - Open vraag

Leg in je eigen woorden uit wat sociale zekerheid is?

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Tekstslide

Verder oefenen met de inkomstenbelasting
Paragraaf 3.4, 3.5 en 3.6

Slide 26 - Tekstslide

3 boxen
- box 1 = loon + eigenwoningforfait
- box 2 = winst uit eigen bedrijf
- box 3 = inkomsten uit sparen en belggen.
Over elke box betaal je belasting

Slide 27 - Tekstslide

     brutoloon
  + bijtellingen
   - aftrekposten
     --------------------------
     belastbaar inkomen
eigenwoningforfait
auto van de zaak
b
hypotheekrente 
giften goede doelen
reiskosten woon-werkverkeer 
a
Het belastbaar inkomen wil je zo laag mogelijk hebben!!!

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Yasmin woont in eigen appartement. Volgens de gemeente is de WOZ-waarde daarvan € 178.000. Hij heeft een hypotheekschuld van € 162.000. Daarover betaalt hij 3.2% rente.
Bereken het eigenwoningforfait.

Slide 30 - Open vraag

Yasmin woont in eigen appartement. Volgens de gemeente is de WOZ-waarde daarvan € 178.000. Hij heeft een hypotheekschuld van € 162.000. Daarover betaalt hij 3.2% rente.
Bereken de hypotheekrente die Yasmin in een jaar betaalt.

Slide 31 - Open vraag

Martoon krijgt een aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. Over zijn inkomsten in box 1 is hij € 11.534 verschuldigd en over zijn inkomsten in box 3 € 926. In box 2 heeft hij geen inkomsten. De heffingskortingen van Cornelis zijn bij elkaar € 4.127. Hij heeft het afgelopen jaar al € 11.387 loonheffing betaald aan de belastingdienst. Bereken het bedrag dat Cornelis aan belasting moet betalen of terugkrijgt. Geef de berekening.

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Video