4.2 Wat bepaalt de prijs?

4.2 Wat bepaalt de prijs?
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BurgerschapMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

Onderdelen in deze les

4.2 Wat bepaalt de prijs?

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
4.1 Waar geef ik mijn geld aan uit?

Slide 2 - Tekstslide

Wat hoort er niet bij een maandelijkse begroting.
A
De inkomsten.
B
De uitgaven.
C
Inkomsten en uitgaven zijn altijd in evenwicht.
D
Inkomsten zijn niet altijd in evenwicht.

Slide 3 - Quizvraag

Geld niet uitgeven maar op een rekening zetten. Welk begrip past hierbij?
A
Budgetteren.
B
Lenen.
C
Uitgaven.
D
Sparen.

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent: 'je huis staat onder water?'
A
De waarde van je woning is lager dan de hypotheek.
B
De bank wil dat jij je woning verkoopt.
C
De waarde van je woning is hoger dan je hypotheek.
D
Je hebt je woning tegen een goede prijs gekocht?

Slide 5 - Quizvraag

Welke instantie kan mensen helpen om van hun schulden af te komen?
A
Deurwaarder.
B
Nibud.
C
Schuldhulpverlening.
D
Incassobureau.

Slide 6 - Quizvraag

Bedrag dat je moet betalen om geld te lenen?
A
Rente.
B
Rood staan.
C
Schuld.
D
Hypotheek.

Slide 7 - Quizvraag

Lesdoelen
- Je kent de invloed van vraag en aanbod op de prijs van een product
- Je kunt uitleggen welk effect reclame op jou heeft
- Je begrijpt waarom producenten reclame maken

Slide 8 - Tekstslide

Hoe werkt vraag en aanbod?

Een consument koopt een product en een bedrijf levert het product.

De vraag en het aanbod van producten hebben invloed op de prijs ervan.


Maar hoe werkt dat nou precies?!

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Nieuwe collectie
Voor de nieuwste collectie kleding betaalt de consument de hoogste prijs.

Enkele maanden later kan de consument dezelfde kleding kopen voor soms de helft van de prijs.

Slide 11 - Tekstslide

Restanten
Een 1-euro-winkel verkoopt allerlei producten voor weinig geld, van tandpasta tot kettinkjes. 
De prijs is laag omdat deze producten een lage kwaliteit hebben of omdat het om restjes gaat waar de producent graag vanaf wil.

Slide 12 - Tekstslide

Arbeidsmarkt
Weinig mensen opticien? Dan krijgen zij meer betaald!

Slide 13 - Tekstslide

Schaarste 





Schaarste = er is weinig van 1 product. 
Schaarste leidt vaak tot een hogere prijs voor een product of dienst. 
Bij schaarste stijgen de prijzen als de vraag hetzelfde blijft.

Slide 14 - Tekstslide

Beïnvloed door de media
Door gesponsorde programma's voor het inrichten van huis of tuin de vraag naar een nieuwe lamp of zitbank worden versterkt. 

Populaire vlogs kunnen verleiden een bepaald merk schoenen of make-up aan te schaffen. 

En in tv- en internetreclames wordt de consument bijvoorbeeld overgehaald de nieuwste versie van een populaire game te kopen.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Wat is het doel van reclame?

Slide 17 - Tekstslide




                          Bekendheid merk vergroten
                          positieve gevoelens geven over het merk
                          consument laten kopen

Slide 18 - Tekstslide

behoefte creëren

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Reclame via internet

Via reclame in apps of websites

via persoonlijke aanbiedingen (cookies)

Afgestemd op jouw interesses

Slide 21 - Tekstslide

reclame subjectief-objectief?
subjectief- mening
objectief- feiten

Slide 22 - Tekstslide

Beeldvorming 
Door media én reclame willen sommige mensen een product heel graag hebben.
Reclame kan bijvoorbeeld zo overtuigend zijn dat iemand producten koopt die hij niet echt nodig heeft, of die boven het budget uitstijgen.

Niet-noodzakelijke uitgaven worden vaak sterk beïnvloed door reclame, acties en aanbiedingen.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Wanneer stijgt de prijs van een product?

Slide 25 - Open vraag

Je koopt iets zonder er goed over na te denken. Hoe noem je zo'n aankoop?
A
Paniekaankoop.
B
Buitenkansje.
C
Impulsaankoop.
D
Slimme aankoop.

Slide 26 - Quizvraag

Er zijn weinig woningen. Daarom is...
A
De prijs van een hypotheek lager.
B
De rente van een hypotheek hoger.
C
De prijs van een woning hoger.
D
De prijs van een woning lager.

Slide 27 - Quizvraag

Maak de opdrachten van 4.2
timer
15:00

Slide 28 - Tekstslide

Er zijn weinig banen voor koks. Terwijl veel koks van de opleiding komen.
A
De lonen worden hoger.
B
De lonen worden lager.
C
Je komt makkelijker aan een baan.
D
De opleiding krijgt veel aanmeldingen.

Slide 29 - Quizvraag