Unit 4 Lesson 3 Thursday January 26

 TODAY:
UNIT 4 LESSON 2 ex  13, 14, 16, 17;  Study irregular verbs
 to arise - to let
UNIT 4 LESSON 3 
TATE MODERN
Prepositions
Do ex 1 - 6
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 TODAY:
UNIT 4 LESSON 2 ex  13, 14, 16, 17;  Study irregular verbs
 to arise - to let
UNIT 4 LESSON 3 
TATE MODERN
Prepositions
Do ex 1 - 6

Slide 1 - Tekstslide

Irregular verbs:
lay - ... - ... - leggen

Slide 2 - Open vraag

Irregular verbs
beat - beat - ............ - verslaan

Slide 3 - Open vraag

Irregular verbs:
tekenen

Slide 4 - Open vraag

Irregular verbs:
knippen

Slide 5 - Open vraag

Irregular verbs:
vallen

Slide 6 - Open vraag

Irregular Verbs:
wedden

Slide 7 - Open vraag

Irregular Verbs:
blazen

Slide 8 - Open vraag

irregular verbs:
kiezen

Slide 9 - Open vraag

Slide 10 - Link

 TODAY:
UNIT 4 LESSON 3 
TATE MODERN
Prepositions
Do ex 1 - 6

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Prepositions of Time:
on (dagen / data) 
at (tijdstippen + feestdagen & weekend)
in (dagdelen / jaren / maanden / seizoenen)

since (sinds)      from ... to/until (van ... tot) 
within (binnen)      for (voor)

Slide 14 - Tekstslide

Prepositions of Place:
in (in)      next to (naast)     between (tussen twee)     on (op)
among (tussen meer)   opposite (tegenover)    behind (achter)
near (dichtbij)    above (boven)     below (onder)     by (bij)
at (op/bij)    in front of (voor/vooraan)    on the top of (bovenop)

Slide 15 - Tekstslide

Prepositions of Movement:
across (over)    onto (boven op)    up (omhoog)    down (omlaag)
into (naar binnen)    out of (naar buiten)    past (langs) 
round (omheen)   towards (naar toe)    through (door heen) 
off (van af)    under (onder)    over (over)    to (naar)
from (van weg)

Slide 16 - Tekstslide

Prepositions after verbs / adjectives:
Break in (inbreken)
Cut off (afsnijden)
Get away (wegkomen)
Ask for (vragen om)
Waiting for (wachten op)
Travel to (reizen naar)
.... 

Slide 17 - Tekstslide

1. I'm growing tomatoes ____ my garden.
A
in
B
at
C
on
D
by

Slide 18 - Quizvraag

2. What's ___ the menu tonight?
A
in
B
at
C
on
D
by

Slide 19 - Quizvraag

3. Every morning I go jogging ____ the beach.
A
across
B
along
C
into
D
over

Slide 20 - Quizvraag

4. I'll see you ____ Friday.
A
on
B
at
C
in
D
for

Slide 21 - Quizvraag

5. I'm going to my grandmother ___ the weekend.
A
on
B
at
C
in
D
for

Slide 22 - Quizvraag

6. He apologised ___ being late.
A
for
B
on
C
of
D
from

Slide 23 - Quizvraag

7. That woman is sitting ___ a table.
A
for
B
at
C
in
D
from

Slide 24 - Quizvraag

8. He fell ___ his motorbike last week.
A
to
B
off
C
into
D
across

Slide 25 - Quizvraag

 TODAY:
HW Monday: 
UNIT 4 LESSON 3 
Do ex 1 - 6

Read novel
Work on texts (for Monday)
Write essay + hand in

Slide 26 - Tekstslide