31/3 Spelling 4 en 5: woorden korter schrijven 3h

vrijdag 31/3 3h
  • oefentoets spelling en formuleren 5e uur
  •  Als je klaar bent, ga je lezen.
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

vrijdag 31/3 3h
  • oefentoets spelling en formuleren 5e uur
  •  Als je klaar bent, ga je lezen.

Slide 1 - Tekstslide

nakijken
Spelling H5 Lastige leestekens blz. 168
  • nakijken opdracht 2, 5 en 7

Slide 2 - Tekstslide

toets spelling en formuleren
  • sommige(n), beide(n) enz.
  • meervouden trema/apostrof
  • getallen
  • werkwoordspelling (ook Eng. ww)
  • foutieve samentrekking
  • beknopte bijzin
  • incongruentie
  • verwijswoorden
  • TIP: Kijk filmjes van Arnoud Kuijpers 'Formuleerfouten'

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

oefenen spelling en formuleren
  • lezen/leren theorie uit het boek
  • opdrachten maken op de digitale methode
  • oefenen op Cambiumned.nl onderdelen Spelling en Formuleren
  • uitleg filmpjes kijken over bv. beknopte bijzin, foutieve samentrekking, incongruentie, verwijswoorden enz.
  • planning maken voor toetsweek

Slide 5 - Tekstslide

Formuleren H4 Beknopte bijzin

Slide 6 - Tekstslide

Hoe herken je een bijzin?

Slide 7 - Tekstslide

Hoofdzin of bijzin?
Hoe herken je een hoofdzin? De pv en het ow staan naast elkaar (er kan niets tussen).
Voorbeeld: Als ik nieuwe schoenen koop, wil ik ze meteen aan

Hoe herken je een bijzin? Je kunt nog iets tussen het ow en de pv zetten. Voorbeeld: Toen ik thuis kwam, stond mijn boze moeder me op te wachten.
Je kunt een bijzin vaak ook herkennen aan de onderschikkende voegwoorden, bv. toen



Slide 8 - Tekstslide

Beknopte bijzin
Bij een beknopte bijzin ontbreken de persoonsvorm en het onderwerp. Er is wel een verzwegen onderwerp. Dat is eigenlijk een onderwerp dat niet genoemd wordt. Het verzwegen onderwerp moet hetzelfde zijn als het onderwerp van de hoofdzin, anders klopt de zin niet.
1. Wachtend op de bus, hielden ze elkaars hand vast. GOED (ze wachten)
2. Na koffie gedronken te hebben, reed de bus verder. FOUT (de bus drinkt geen koffie)

Slide 9 - Tekstslide

Controleer de volgende beknopte bijzinnen en verbeter ze.
  • Thuiskomend had de kat mijn bord leeggegeten.
  • Liggend in het gras scheen de zon behoorlijk fel.
  • Wandelend over de hei renden twee konijntjes voor ons uit. 
  • Nadat ze met het hele gezin een dagje naar een pretpark waren geweest, werden de kinderen te laat in bed gestopt.

Slide 10 - Tekstslide

Controleren beknopte bijzin 



Om vast te stellen of de beknopte bijzin goed of fout is, volg je 3 stappen.
  1. noteer het ow van de hoofdzin
  2. wat is het verzwegen ow van de bijzin?
  3. hetzelfde? Zo niet, dan fout.

Slide 11 - Tekstslide

maken en ankijken  Formuleren H4 Beknopte bijzin
  • nakijken blz. 134 opdracht 3
  • hierna: vragen in LessonUp

Slide 12 - Tekstslide

Op onze vakantiebestemming aangekomen, vielen de mussen van het dak.
A
goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 13 - Quizvraag

Liggend op zijn badmat las Achmed zijn dagblad.
A
goede beknopte bijzin
B
foutieve beknopte bijzin

Slide 14 - Quizvraag

Na een lange wandeling bleken de boeken niet aanwezig te zijn.
A
foutieve beknopte bijzin
B
goede beknopte bijzin

Slide 15 - Quizvraag

Bij school aangekomen, bleken zijn boeken nog thuis te liggen.
A
goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 16 - Quizvraag

Huppelend van blijdschap, kwam het meisje de klas binnen.
A
goede beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 17 - Quizvraag

Liggend in het gras scheen de zon behoorlijk fel.
A
goede beknopte bijzin
B
foutieve beknopte bijzin

Slide 18 - Quizvraag

Spelling H5: leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 19 - Tekstslide

Eind van de zin
punt

vraagteken

uitroepteken

Slide 20 - Tekstslide

komma
 De komma is een korte pauze in een zin.
Je gebruikt een komma...
bijvoorbeeld
als je iemand aanspreekt
'Hé, wat doe jij hier?'
tussen delen van een opsomming
In de zomer ga ik fietsen, zwemmen, wandelen en raften.
voor voegwoorden als: want, maar, omdat, zoals.
In deze zin staat een komma, want er staat een voegwoord in.
tussen twee persoonsvormen
Pas toen hij dat zei, vielen de puzzelstukjes op z'n plaats.

Slide 21 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Bij citaten/directe rede
'Luister naar me!' riep tante Bea.

'Ik ga naar huis', zei Jan. 'Zie ik jullie morgen?'
'Je kunt ervan uitgaan,' zei Mel, 'dat ik erbij ben.'
Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis
Kon je het woord 'onmiddellijk' goed spellen?
Als het woord op een speciale manier (bijvoorbeeld spottend) gebruikt wordt.
Toen de halve klas te laat kwam, zei de leraar dat we weer 'lekker op tijd' waren.

Slide 22 - Tekstslide

dubbele punt
Je gebruikt de dubbele punt bij...
bijvoorbeeld
een gedachte (let op, geen aanhalingstekens en hoofdletter!)
Elsa dacht: wat is wiskunde toch een interessant vak.
een citaat (de directe rede)
Peter zei: 'Wat is Nederlands toch een interessant vak!'
een opsomming
Ik vind de volgende vakken interessant: Frans, wiskunde en geschiedenis.
een uitleg of toelichting
Geschiedenis vind ik interessant: je leert ontzettend veel verschillende dingen.

Slide 23 - Tekstslide

Puntkomma
Tussen hoofdzinnen die sterker met elkaar samenhangen dan losse zinnen
Mijn oudste broer wil de Matterhorn beklimmen; dat lijkt me een gevaarlijke onderneming.
Als afsluiting van onderdelen van lange opsommingen die onder elkaar staan. Het laatste onderdeel krijgt als afsluiting een punt.
De dingen die nog op mijn bucketlist staan:
- rondtrekken door Azië;
- lopen over de Chinese muur;
- zwemmen met orka's; 
- feesten in Miami;
- tachtig boeken lezen;
- kanoën met krokodillen.

Slide 24 - Tekstslide

maken 
  • Spelling H5 Lastige leestekens blz. 168
  • maken opdracht 1,2, 5 en 7 -> niet af = huiswerk voor 31 maart, zie planner

Slide 25 - Tekstslide

vervolg beknopte bijzin
Als een beknopte bijzin niet klopt (omdat het ow in de hoofd- en bijzin niet hetzelfde zijn), is er sprake van een foutieve beknopte bijzin.

Slide 26 - Tekstslide

Beknopte (foutieve) bijzin
In een beknopte bijzin ontbreekt het onderwerp. Voorbeeld: Liggend in de zon las ik een boek.
Eigenijk staat er: Terwijl ik in de zon lag, las ik een boek. Het onderwerp van deze bijzin is 'ik' , net zoals het onderwerp van de hoofdzin. Dit is dus een goede beknopte bijzin.
Voorbeeld foutieve bijzin: Liggend in de zon schonk mijn moeder fris voor mij in. Onderwerp bijzin = ik, onderwerp hoofdzin = mijn moeder. Dit is dus een foutieve beknopte bijzin. Controleer dus altijd of het (verzwegen) onderwerp van de bijzin en de hoofdzin hetzelfde zijn!

Slide 27 - Tekstslide

Spelling H4 blz. 136
Afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting en symbool

Slide 28 - Tekstslide

Spelling H4 Verkorten van woorden
  1. Afkorting: met punten ertussen (z.g.a.n., d.w.z., n.a.v.)
  2. Letterwoord:  (havo, mavo, pin)
  3. Initiaalwoord: begint met eerste letters van woorden (wc, cd, dvd, NS)
  4. Verkorting: eerste paar letters van woorden (intro, horeca, airco, wifi)
  5. Symbool: internationaal gebruikt (g, l, cm, ml, GB)

Slide 29 - Tekstslide

maken werkboek
  • blz. 136 opdracht 1 samen
  • maken opdracht 2 (alleen punt 1 !)

Slide 30 - Tekstslide

afkortingen
  • Een afkorting schrijf je afgekort op, maar spreek je uit als het oorspronkelijke woord. Een afkorting schrijf je met één of meer punten. Je gebruikt alleen hoofdletters als dit ook in het woord voorkomt.
     – z.s.m. (zo snel mogelijk), m.b.t. (met betrekking tot)

  • Een letterwoord bestaat uit de eerste letters van een naam of woordgroep. Je spreekt het uit als een woord. Je schrijft een letterwoord zonder punten en je gebruikt een hoofdletter als die ook in het afgekorte woord voorkomt:
    – havo (hoger algemeen voortgezet onderwijs), vip (very important person)

  • Een initiaalwoord wordt gevormd volgens dezelfde regels als een letterwoord, maar in tegenstelling tot een letterwoord spreek je het uit als losse letters:
     –  NS (Nederlandse Spoorwegen), EHBO (Eerste Hulp Bij Ongelukken)

Slide 31 - Tekstslide


  • Een verkorting is opgebouwd uit een of meer (delen van) lettergrepen. Je spreekt een verkorting uit als een woord:
     – horeca (hotel, restaurant, café)

  • Een symbool is een notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta. De schrijfwijze is nationaal of internationaal afgesproken. Een symbool schrijf je zonder punt:
    – V (volt), ml (milliliter), GB (gigabyte).


Slide 32 - Tekstslide