Column les 2

Maandag 9 maart - V3b
Herhaling kenmerken column
Creatief taalgebruik in columns
Aan de slag!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Maandag 9 maart - V3b
Herhaling kenmerken column
Creatief taalgebruik in columns
Aan de slag!

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je geleerd...

...welke kenmerken een column heeft.
...hoe een column kan worden opgebouwd.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les...
...gaan we de kenmerken van een column herhalen.
...ga je leren wat er opvallend is aan het taalgebruik van een column.

Slide 3 - Tekstslide

Kenmerken column

Een column verschijnt regelmatig in tijdschriften en kranten (kranten hebben vaak vaste columnisten).

Een column is kort (400 woorden). Iedere zin is dus van belang. De eerste en de laatste zin in het bijzonder.  

De schrijver zorgt dat de lezer meteen geprikkeld wordt door een pakkende openingszin. Hiermee zet hij de toon en trekt hij de aandacht. 




Slide 4 - Tekstslide

Kenmerken column
De schrijver valt met de deur in huis door te beginnen met hét speerpunt van zijn tekst. 
Dit verpakt hij pakkend en origineel.  

Dat kan bijvoorbeeld met: een bijzonder, opvallend weetje, een nieuwtje, een anekdote, een afwijkende mening, een onverwacht feit, een uitdagende stelling of een combinatie hiervan.  
Hij zorgt dat hij de lezer direct ‘heeft’ met zijn originele invalshoek.

In het slot wordt zijn persoonlijke boodschap of advies duidelijk. Hij sluit af met een knallende slotzin, zodat zijn column na het lezen nog even blijft hangen bij de lezer.

Slide 5 - Tekstslide

Kenmerken column
Een column heeft meerdere tekstdoelen: informeren, overtuigen, amuseren en na laten denken. 

De lezer wordt vermaakt, maar ook geraakt door de tekst. Een column doet iets met de lezer. 

De schrijver neemt een standpunt in en daagt zijn lezer uit.  De schrijver formuleert zijn mening scherp en met humor. Niet geforceerd tegendraads, maar oprecht. 

Het is vooral belangrijk dat de lezer aan het denken wordt gezet over het onderwerp.  

Slide 6 - Tekstslide

Kenmerken column
De schrijver laat de lezer de tekst zien, horen, voelen en ruiken. Hij schrijft in korte krachtige zinnen, gebruik zo weinig mogelijk bijzinnen.

Hij maakt zijn tekst aantrekkelijk met minder voor de hand liggende woorden of schrijft beeldend.  

Kortom: hij kiest voor creatief taalgebruik, stijlfiguren, beeldspraak en humor. Hij maakt gebeurtenissen dramatischer dan ze in werkelijkheid zijn.  

Slide 7 - Tekstslide

Kenmerken column
In een column laat de schrijver blijken ...
... dat het thema hem aan het hart gaat.
... dat hij echt wat van het onderwerp vindt.

In een column legt de schrijver uit ...  
... waarom het onderwerp hem raakt.
... wat hem opvalt.

Hij geeft hier een mooie wending aan. Zo komt hij tot een scherpe, creatieve tekst met een persoonlijk karakter. Een column is informeel en persoonlijk. Er wordt vanuit ‘ik’ gesproken.

Slide 8 - Tekstslide

Column Paulien Cornelisse
We lezen een column van Paulien Cornelisse (Volkskrant).

1. Welke kenmerken van een column herken je?
2. Wat voor 'creatief taalgebruik' zie je?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Column Frits Abrahams
We lezen een column van Frits Abrhams (NRC).

1. Welke kenmerken van een column herken je?
2. Wat voor 'creatief taalgebruik' zie je?

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Aan de slag!
Lees de column van Nouri en de MH17  en ga op zoek naar:
  • Beeldspraak en stijlfiguren
  • Overdrijving
  • Opsomming
  • Gebruik van bijvoeglijke naamwoorden

Vul de voorbeelden in op de volgende slide.
Klaar? Ga zelf op zoek naar twee columns die jou aanspreken. Kopiëren en plakken in Word, meenemen volgende les. Markeer alles wat je opvalt qua taalgebruik.
(De groene Amsterdammer, NRC, De Telegraaf, AD, De Volkskrant)

Slide 13 - Tekstslide

Lees de column nog eens en ga op zoek naar:

Beeldspraak en stijlfiguren
Overdrijving
Opsomming
Gebruik van bijvoeglijke naamwoorden

Slide 14 - Open vraag

Einde van deze les

Slide 15 - Tekstslide