Als je er echt niet uitkomt, kun je de antwoordmogelijkheden eerst voorselecteren in negatief en positief. Is de alinea als geheel positief van toon, kies dan in elk geval een positieve antwoordmogelijkheid. Voorbeeld:
1. 'Jan kan 3 maanden niet voetballen'….dus,…/maar,…..?
2. 'Jan heeft zijn been gebroken', dus kan hij ……/ 'Jan heeft zijn been gebroken, maar hij wil toch…'
3. Plak beide zinnen aan elkaar d.m.v. een signaalwoord om het juiste verband te ontdekken.